| |
April.
Ik zou dezen avond nog wel willen vertrekken, zoo verontwaardigd ben ik over hetgeen heden is voorgevallen.
Van morgen, na het ontbijt, was ik toevallig een oogenblik alleen met Georges in de eetzaal gebleven, iets dat ik in de laatste dagen zorgvuldig vermeden heb, maar waaraan ik mij nu moeielijk kon onttrekken. Toen de anderen de kamer verlieten, had hij mij namelijk een oogenblik staande gehouden, om mij mijn oordeel te
| |
| |
vragen over een nieuw, zeer interessant werk over plantenkunde, dat hij mij geleend had, toen ik hem eens vertelde dat botaniseeren een groote liefhebberij van mij was. Zoodoende bleven wij een poosje staan praten; totdat hij, naar aanleiding van een discussie over iets dat hij beweerde dat in het boek stond, doch dat ik er niet in gevonden had, het werk ging halen, de bedoelde passage opzocht, en mij die aanwees. Wij stonben dus naast elkander bij de tafel, gebogen over het boek, om ons te overtuigen wie gelijk had, toen juist op dat oogenblik de kamerdeur geopend werd door Louize, die, tot mijn onuitsprekelijke ergernis, zoodra zij ons zag met een geheimzinnig, beteekenisvol glimlachje, zich haastig terugtrok, als iemand die vreest onbescheiden of overkompleet te zijn, en dus maar zoo schielijk mogelijk weêr verdwijnen zal.
Daar wij bij het openen der deur beiden omgezien hadden, en de beteekenis van dat haastig verdwijnen van Louize al te duidelijk was, om niet aanstonds begrepen te worden, waren wij een oogenblik stom van verbazing en verlegenheid; en tot overmaat van ongeluk, voelde ik dat ik een vreeselijke kleur kreeg, half uit boosheid, en ook omdat ik al het dwaze van onze positie gevoelde. Hij stond in het eerste oogenblik letterlijk verbluft over de verregaande onhandigheid zijner zuster, waarna hij plotseling bleek werd, en zijn lippen toornig op elkander klemde. Nadat wij dus op gedwongen wijze nog eenige woorden gewisseld hadden, nam ik natuurlijk het eerste het beste voorwendsel te baat om de kamer te verlaten.
| |
| |
Te vergeefs vraag ik mij af wat Louize tot zoo iets kan bewogen hebben! Dat zij in ernst denkt, dat haar broeder en ik iets meer dan een gewone, vriendschappelijke genegenheid voor elkander gevoelen, is haast niet mogelijk! Zij zal toch ook wel opgemerkt hebben, dat wanneer allen er op aandringen dat ik nog een poosje op Mariënburg zal blijven, Georges de eenige is die zich geheel onzijdig houdt, en zelfs met geen enkel woord te kennen geeft, dat hij hieromtrent met zijne familie instemt; mij dunkt dit is duidelijk genoeg. Is het dus uit plaagzucht, uit scherts, of uit onhandigheid, dat Louize dit gedaan heeft? Maar is zij dan niet kiesch genoeg om te begrijpen, hoe onaangenaam het voor haar broeder en mij is? Ziet zij dan niet in, dat, zelfs al ware mijn vertrek niet reeds bepaald, zij het mij onmogelijk maakt langer hier te blijven?
Daar het nu toch vastgesteld is, dat ik over acht dagen naar huis ga, zal ik mij maar weêr tegenover Louize houden, alsof ik niets begrepen heb. Het is zoo moeielijk voor me, om in explicaties te treden aangaande iets, dat mij nog nooit met ronde woorden, maar alleen door beteekenisvolle lachjes en toespelingen te kennen is gegeven. Waren die acht dagen maar voorbij! Er is iets drukkends voor mij in al dat geheimzinnige, dat mij omringt, en waarvan ik niets begrijp; het, is mij alsof zelfs de lucht alhier loodzwaar op mij begint te drukken, - alsof ik niet vrij meer zal kunnen adem halen, voordat ik weêr thuis ben!
| |
| |
Welk een een droevig ontwaken!
Daareven - nog geen uur geleden - ben ik tot de ontdekking gekomen, dat al de vriendschapsbetuigingen, waarmede men mij maanden lang overladen heeft, geveinsd en gehuicheld waren! Het was alles valschheid, berekening!.... Helaas, waarom moest een ongelukkig toeval mij juist heden, slechts één dag voor mijn vertrek de oogen openen? Waarom moest mij alweêr een illusie ontnomen worden?....
Het kon omstreeks zes uren 's namiddags zijn, en het diner, dezen keer geheel en familie gebruikt, was afgeloopen, toen wij ons, zooals gewoonlijk, ieder naar onze eigene vertrekken begaven, totdat het theeuur ons 's avonds weer in den salon zou bijeenroepen. Ik breng dat uurtje gewoonlijk lezende door, en was voornemens dit ook heden te doen, toen ik, op mijn kamer gekomen, mij meende te herinneren, dat ik mijn boek, waarin ik 's morgens had gelezen, in de tuinkamer had laten liggen. Ik ging dadelijk naar beneden om het te halen, en vond het, na eerst te vergeefs in de kamer gezocht te hebben, eindelijk in de aangrenzende serre op een stoel liggen. Eerst wilde ik met mijn boek weêr naar boven gaan, doch daar ik het wel beschouwd in de serre, met haar pracht van bloemen en zeldzame planten, veel prettiger vond dan op mijn eigen kamer, besloot ik daar liever te blijven, installeerde mij heel gemakkelijk in een rieten fauteuil, en bleef lezen totdat de invallende schemering mij noodzaakte mijn lektuur te staken. Toch was ik, nadat het boek aan mijn handen ontgleden was, nog een poosje blijven zitten pein- | |
| |
zen en mijmeren, zonder er aan te denken het bekoorlijke plekje, dat ik mij uitgezocht had, te verlaten, toen.... ik eensklaps in de kamer meende te hooren praten. Ofschoon de glazen deuren der serre wijd open stonden, kon ik echter niets verstaan, en sloeg er dus in het eerst geen acht op; maar langzamerhand scheen het gesprek levendiger te worden, de stemmen verhieven zich, en nu kon ik duidelijk hooren dat het Georges en Louize waren, die in de tuinkamer in een heftige woordenwisseling waren gewikkeld. Ik begreep dat zij niet wisten dat zich iemand in de serre bevond, die, nu zij op zulk een toon spraken, duidelijk ieder woord kon verstaan; ik stond dus schielijk op, om, door eenig gedruisch te maken, hun mijn tegenwoordigheid te verraden, toen het luide uitspreken van mijn eigen naam door Louize, en dat nog wel op eene
voor mij alles behalve vleiende wijze, mij eensklaps als aan den grond vastnagelde.
‘Och kom, dat kan niemand anders dan die vervelende zedepreekster van een Hélène zijn, die je zoo iets in het hoofd heeft gehangen, daar ben ik zeker van. Ik kan die pedante blauwkous niet uitstaan!....’
Ik stond als verpletterd, toen ik die woorden moest hooren uit den mond van iemand, die slechts weinige oogenblikken te voren, met de roerendste hartelijkheid, en onder allerlei liefkozingen, mij smeekte, den dag van mijn vertrek nog een weinig uit te stellen, daar zij niet wist hoe zij zich ooit weêr aan de afwezigheid van haar lieve Hélène zou kunnen gewennen!
Wat moest ik doen?.... Mij ongemerkt te verwijde- | |
| |
ren was onmogelijk, daar de deur der serre, die in den tuin uitkwam, 's winters op slot was, en ongelukkigerwijze had zij zoo luide gesproken, dat als ik mij eensklaps vertoonde, zij duidelijk kon begrijpen dat ik alles gehoord had.... en wat dan? Ik stond een oogenblik in tweestrijd; doch bijna onmiddellijk, en voor dat ik nog een besluit had kunnen nemen, hoorde ik Georges met een toornige, driftige stem zijn zuster antwoorden:
‘Hélène?.... Denk-je dat ik met haar over uw onwaardig gedrag zou spreken, dat schande en oneer over ons geheele huis brengt? Maar er zal een einde aan komen! Ik heb nu lang genoeg gezwegen en alles geduldig moeten aanzien! Indien de ellendeling het nog waagt zich op Mariënburg te vertoonen, laat ik hem door de bedienden het huis uitwerpen! - Zwijg, Louize!’ vervolgde hij steeds driftiger, toen zij in een spotachtig lachen uitbrak. ‘Ik heb u en hem in het geheim gade geslagen, en ik weet nu dat mijn argwaan maar al te gegrond was. Je kunt nu kiezen: òf het huis wordt hem verboden, en je verbindt je hem nooit terug te zien, òf ik daag hem uit.... doch in dat geval is je goede naam voor altijd prijs gegeven!’
Hoe ondragelijk mijn toestand ook wezen mocht, toch had ik den moed niet, na het gehoorde mijn schuilplaats te verlaten, en nu tegenover Louize te staan.... ik bleef dus met het gelaat in de handen verborgen, roerloos zitten.
‘Maar waarom ga-je toch buiten de kwestie?’ voerde Louize hem nu te gemoet, ‘en wat heeft Dutry nu eigenlijk te maken met jou al of niet trouwen met Hélène van Bentinck?’
| |
| |
‘Durf-je nog eens op dat onderwerp terug te komen?’ klonk de stem van George op een toon vol minachting. ‘Zou-je meenen dat ik uw aller medeplichtige zou willen zijn, om een doel te bereiken, dat ik van het begin af aan maar al te goed heb doorzien? Gelukkigerwijze heb ik dadelijk begrepen, met welke verachtelijke berekeningen je dit jonge meisje hier gelokt hebt, en waaraan al de vriendschap, al de hartelijkheid was toe te schrijven, waarmede je de schatrijke erfgename wist te overladen; en omdat ik dit begreep, kon ik mij voor intriges wachten en ze verijdelen. Jij vooral, Louize, waart valsch jegens haar, daar ik weet dat je meer haat dan genegenheid voor haar koestert, zeker omdat je gevoelt hoe oneindig ver zij boven u, trouwelooze echtgenoote - ontaarde moeder, verheven is.’
‘Welnu, waarom vraag-je dan dat hoog verheven wezen niet ten huwelijk?’ was de schampere vraag van Louize.
‘Waarom ik dat niet doe? Omdat ik haar liefheb, meer dan eenig ander meisje ter wereld!’
‘Ha! Ha!’ lachte Louize. ‘Nu wordt je mij te diepzinnig, mijn beste Georges. Vergeet niet, dat je dezen keer niet je hoog verheven Hélène voorhebt, maar slechts een gewoon menschenkind.’
‘Schaam je, Louize, aldus over haar te spreken! Weet-je wat zij gedaan heeft, en wat ik slechts door een toeval vernomen heb? Zij heeft het leven van je kind gered; zij heeft, zonder dat iemand in huis het wist, behalve de kindermeid, aan wie zij verboden had
| |
| |
het te zeggen, nachten achtereen gewaakt bij het arme, zieke wichtje, dat door haar ontaarde moeder aan de zorgvuldige verpleging van dienstboden werd overgelaten en....’
‘Zooveel te verbazender is het, dat je dit ideaal van aardsche volmaaktheid niet tot je vrouw schijnt te willen hebben!’ viel Louize hem op sarcastischen toon in de reden.
‘Ik schat Hélène van Bentinck veel te hoog, om haar in een geschandvlekte familie te willen brengen, die daarenboven nog op haar fortuin rekent om het onze te herstellen, - om ons door schulden bezwaard landgoed af te lossen, ten einde in staat te zijn een levenswijze vol te houden, die voor alle lichtzinnige, ijdele, gedachtenlooze wezens, zooals jij, helaas een behoefte is geworden! Al wist ik dat Hélène mijn liefde beantwoordde en mij het jawoord zou willen geven, dan nog zou ik het mijn plicht achten afstand van haar te doen, daar ik haar geen schoonzuster wil geven, die, na twee jaren gehuwd te zijn geweest, door haar echtgenoot is weggezonden geworden, en nu....
Zwijg!’ vervolgde Georges heftig. ‘Je hebt mij gedwongen te spreken, nu zal je mij ook tot het einde toe aanhooren. Ik wil het meisje, dat ik liefheb, niet in een familie brengen, die zich niet schamen zou zich eindelijk geheel door haar schoondochter en schoonzuster te laten onderhouden, liever dan....’
Maar gelukkig hoorde ik verder niets meer, want eensklaps viel er met een dreunenden slag een deur dicht, en ik begreep dat Louize, haar broeder niet lan- | |
| |
ger willende aanhooren, driftig de kamer verlaten had. Sidderende over al mijn leden, bij de gedachte dat George nu wellicht in de serre zou komen, en mij daar zou kunnen vinden, bleef ik ademloos staan.... totdat ik na eenige oogenblikken, tot mijn onuitsprekelijke verlichting, weêr een deur hoorde openen en dichtdoen, en bemerkte dat Georges eveneens de tuinkamer verlaten had. Schielijk maakte ik van dat gunstige oogenblik gebruik: de kamer was, Goddank, ledig, en in de vreeselijkste ontroering vloog ik naar mijn vertrek, om, nu ik eindelijk geheel alleen was, in tranen uit te barsten. Welk een smartelijke gewaarwording was het mij, te moeten denken, dat al die liefde, al die hartelijkheid, die mij soms zoo verkwikten, niet mij golden, maar alleen mijn fortuin!
Mijn geld! O hoe vreeselijk! En Louize; wat is zij vooral valsch jegens mij geweest, en wat heb ik mij in elk opzicht in haar bedrogen! Maar toch, nu de sluier opgeheven is, nu alles, wat mij vroeger zoo vreemd voorkwam, opgehelderd is, begrijp ik niet hoe ik als het ware zoo ziende blind heb kunnen zijn, en verwonder ik mij over mijn gebrek aan doorzicht. Geen wonder dat Georges de Beauval zich in een valsche positie geplaatst zag, en een stijve, gedwongen houding aannam tegenover het meisje, dat door zijn ouders als het doel eener geldelijke speculatie beschouwd werd, iets waar hij met zijn geheele ziel, met al den trots van zijn edel, mannelijk karakter tegen opkwam. Met welk een kalmte, maar ook met welk een ijzeren wil heeft hij ze allen getrotseerd, zonder nochtans zijn familie te verraden!
| |
| |
Nu begrijp ik ook al hun toespelingen, die mij zoo ongerijmd voorkwamen, en het gedrag van Louize op dien zekeren morgen.... Dit waren allemaal intriges, die moesten dienen om - zooals zij meenden - Georges tot een huwelijk met mij te dwingen.
Zou het mogelijk zijn dat de de Beauvals zich in geldelijke verlegenheid bevinden.... zij met hun schitterende levenswijze, die hen overal voor schatrijk doet doorgaan? O! gij wereld met al uw pracht, al uw glans en luister! Wat verbergt gij een onrust, een kommer, een ellende! Waar moet het heen, als zij op zulk een voet willen voortleven, wat zou er moeten worden van al die ongelukkige, onontwikkelde vrouwen, wanneer zij eens tegenover de sombere werkelijkheid, tegenover de ruwe eischen van het leven moesten staan?.... De hemel geve dat het nooit zoover met hen komen moge!
Ik heb mij niet in staat gevoeld heden avond beneden te komen, en heb mij dus, eene ongesteldheid voorwendende, laten verontschuldigen. Gelukkig dat mijn vertrek op morgen bepaald is, want na het gebeurde zou het mij niet mogelijk zijn, mij onbevangen en natuurlijk voor te doen, alsof ik niets wist.... En ik mag mij toch nooit verraden! Ik zou liever sterven dan dat Georges ooit moest weten, dat ik gehoord had hoe hij over mij sprak!.... Het is mij reeds pijnlijk genoeg te moeten denken dat....
Maar neen, dit is niet mogelijk; hij bedriegt zichzelven. Wellicht meent hij nu dat zijn vriendschappepelijke genegenheid voor mij, die trouwens wederkeerig is, bij hem uit een dieper gevoel voortspruit, maar als
| |
| |
ik weg ben zal hij niet meer aan mij denken; ik hoop dit ten minste. Zou ik bij al het overige ook nog deze nieuwe kwelling te verduren hebben?....
|
|