die er in haar jeugd een studie van gemaakt had, en die, door mij al spelende te leeren, ook mij er lust voor trachtte in te boezemen. Ik weet nog hoe zij mij, toen ik nog heel klein was, uitzond om het een of ander bloempje of heideplantje op te sporen, waarvan zij mij de afbeelding getoond had, en hoe verheugd zij was, als ik het gevonden had, en het haar bracht. Daarna kon zij mij dan soms uren lang bezighouden, met me op geestige, boeiende wijze de eigenschappen, of liever gezegd de levensgeschiedenis van zulk een bloempje te vertellen; en dan luisterde ik met ademlooze oplettendheid, om vervolgens, geheel vervuld met hetgeen ik gehoord had, mij geruimen tijd in de beschouwing van zulk een bloemenhuishoudentje te gaan verdiepen, en er mij allerlei kinderlijke voorstellingen van te vormen. Later trad die bloemenliefhebberij vanzelve meer op den achtergrond, doordien ik mij langzamerhand geheel aan de muziek begon te wijden; nu echter ben ik weer met nieuwen ijver en lust aan het botaniseeren begonnen. Ik ben op dien inval gekomen, toen mij onlangs een nieuw Duitsch werk over botanie ter inzage werd gezonden. Ik bladerde het door en reeds dadelijk boeide de inhoud mij zoozeer, dat ik niet van het boek kon scheiden, voordat ik het geheel gelezen had. Den volgenden dag begon ik reeds mijn onderzoekingen, dwaalde met mijn boek in de hand door de bosschen en over de heide, en was verrukt bij iedere vondst die ik deed. Hier, in dezen weelderigen plantengroei, is vooral nu, in het najaar, het botaniseeren een waar genot. Daar de dagen echter reeds kort wor-