| |
Tweede hoofdstuk.
Ongeveer zes weken later bevond Hélène zich op een morgen alleen in haar kamer. Wanneer men haar oplettend beschouwde, zooals zij daar, geheel in gedachten verzonken, in het helder vlammende haardvuur zat te staren, was er een merkbare verandering in haar uiterlijk waar te nemen, en teekende haar gelaat meer jeugd, meer gloed en leven dan eenige weken te voren. En werkelijk had de geheel nieuwe omgeving, waarin zij zich eensklaps overgeplaatst zag, haar invloed doen gelden en haar slapenden geest wakker geschud. Zij leefde, zij gevoelde weder; zij had oogenblikken, waarin er iets van
| |
| |
den vroegeren glans in haar oogen schitterde, oogenblikken, dat zij zich weder jong gevoelde, en dat men haar zilveren lach hoorde weêrklinken; maar die oogenblikken waren slechts van korten duur, en werden meestal gevolgd door hartstochtelijke uitbarstingen van smart, die te heviger werden, naarmate zij weder leerde beseffen wat jeugd, wat geluk was, terwijl het haar tevens maar al te duidelijk werd, hoe wreed zij zich bedrogen had, toen zij meende dat haar ziel verdoofd, en haar kloppend hart voor altijd tot zwijgen gebracht was.
Voelde zij echter die bittere opwellingen uit het verleden bij zich opkomen, dan ontvluchtte zij een ieder en zocht de eenzaamheid; niemand mocht iets van haar verborgen lijden vermoeden, en wanneer zij dan later in den huiselijken kring wederkeerde, was zij oogenschijnlijk weder kalm en opgeruimd, en zou alleen een scherpzinnig opmerker nog sporen op haar gelaat hebben kunnen ontdekken van den vreeselijken strijd, dien zij gestreden had, en van den storm van hartstochten, die eenige oogenblikken te voren in haar binnenste gewoeld had. Het gelukkigste uur dat zij sedert haar komst te Brussel doorleefd had, was haar lang gewenscht wederzien met Maria geweest, die nu den naam van Zuster Angélique aangenomen had, en haar in het strenge kloostergewaad bijna onherkenbaar was voorgekomen. Na die lange scheiding was dit wederzien een bron van genot voor de beide vriendinnen, en zij zagen elkander dan ook zoo dikwijls, als de kloosterreglementen en hare plichten als liefdezuster, het Maria vergunden, bezoeken te brengen of te ontvangen.
| |
| |
Het was natuurlijk, dat Hélène in de gemoedstemming, waarin zij zich bevond, weinig of geen deel nam aan het rusteloos najagen van wereldsche vermaken, dat het eenige levensdoel van Henri en Caroline scheen uit te maken.
Ondanks het aanhoudend aandringen der laatste, die haar lief, treurig zusje - zooals zij haar altijd noemde - zoo gaarne op deze wijze had willen opvroolijken, bleef zij zich aan al die genoegens, die geen de minste bekoorlijkheid voor haar hadden, voortdurend onttrekken, terwijl het haar reeds een soort van opoffering was, om bij de partijen en soirées, die ten huize haars broeders plaats vonden, tegenwoordig te zijn.
Paardrijden was de eenige uitspanning, die haar genot en afleiding verschafte; van kind af aan was dit altijd een groote liefhebberij van haar geweest, en wanneer zij met Caroline en Henri van zulk een ridje wederkeerde, en haar wangen door de koude en de snelle beweging met een frisch blosje prijkten, schitterde er weder iets van den vroegeren levenslust op Hélène's gelaat, ofschoon die oogenblikken, zooals wij reeds gezegd hebben, helaas van korten duur waren.
Sedert zij bij haren broeder vertoefde, werd haar geest inmiddels een ruim veld ter opmerking aangeboden, in alles wat rondom haar plaats greep, en had zij voor het eerst van haar leven een blik kunnen slaan in wat men de groote wereld noemt, die in alle beschaafde landen nagenoeg dezelfde is. Welk een stof tot nadenken en vooral tot steeds klimmende verbazing had zij gevonden in een sfeer, waarvan zij, het rijkbe- | |
| |
gaafde, vrij ontwikkelde natuurkind, zich nauwelijks een denkbeeld had kunnen vormen!
Zij leerde nu pas de gewone wereldsche vrouw kennen in al haar ijdele, nietige oppervlakkigheid, en inzien welke de gevolgen kunnen zijn eener gebrekkige, verwaarloosde opvoeding, waaruit alle vermogen om te denken en te gevoelen, stelselmatig is gebannen geworden.
In de eerste plaats hield Caroline hare gedachten bezig. Ondanks de ijdelheid en gedachtenloosheid, die ook haar, even als alle andere vrouwen uit haar omgeving, scheen te kenmerken, was er toch iets in haar schoonzuster, dat zij zich niet kon verklaren, maar dat haar verre verhief boven haar talrijke vriendinnen, die voor Hélène even zoo vele raadsels waren, en wier leven haar een draaikolk geleek, waarin alle betere gevoelens - zoo zij die ooit bezeten hadden - opgenomen en verslonden moesten worden. Voor haar was Caroline van het eerste oogenblik af een liefhebbende zuster geweest, die haar geringste wenschen trachtte te voorkomen, en haar al die duizend kleine oplettendheden en liefdeblijken bewees, die slechts door een fijn kiesch gevoel en een liefderijk hart kunnen worden ingegeven. In hare verhouding tot haar echtgenoot daarentegen schenen deze eigenschappen geheel op den achtergrond te treden. Hélène zou zich nooit een huwelijk hebben kunnen voorstellen als dat van Henri en Caroline, weinig vermoedende dat dit slechts een getrouwe copie was van al die noodlottige verbintenissen, die in de groote wereld aan de orde van den dag zijn.
Henri scheen zijn vrouw te dulden.... meer niet, en
| |
| |
Caroline, van haar kant, scheen haar echtgenoot slechts als een noodzakelijk kwaad te beschouwen - als iemand, die haar verlost had van het hoogst onaangename vooruitzicht om een oude jongejuffrouw te worden, en aan wiens arm zij in die kringen en gezelschappen kon verschijnen, waartoe geboorte, rijkdom, rang en aanzien haar toegang verschaften.
Wel had Hélène sedert lang geweten, welke redenen Henri genoopt hadden de schatrijke gravin de Rivoli ten huwelijk te vragen, terwijl het tevens haar innige overtuiging geweest was, dat hij de man niet was die een vrouw gelukkig kon maken. Maar wat had de jonge, schoone Caroline bewogen, haar hand te schenken aan iemand, voor wien zij hoegenaamd niets scheen te gevoelen? Dit was een raadsel, dat Hélène nog altijd niet kon verklaren, doch dat zij, zoodra de gelegenheid zich daartoe voordeed, hoopte op te lossen.
Die gelegenheid was echter niet zoo gemakkelijk te vinden; het leven van Caroline was zulk een aaneenschakeling van soirée's, diners, opera's, concerten, visites en receptie's, dat er van lange, vertrouwelijke gesprekken tusschen de schoonzusters geen sprake kon zijn, en het Hélène nog nimmer vergund was geworden een dieperen blik te slaan in het innerlijk gemoedsleven van dat levendige, schijnbaar lichtzinnige jonge vrouwtje, dat zij - zonder zich die toenemende sympathie te kunnen verklaren - weldra als een eigen zuster lief had gekregen.
Al deze en dergelijke overpeinzingen hielden Hélène dien morgen op haar kamer bezig, toen vlugge voet- | |
| |
stappen en het geritsel van een zijden japon haar glimlachend naar de deur deden zien, daar zij reeds vermoedde wie het was, die hare eenzaamheid kwam verstoren... en inderdaad trad bijna op hetzelfde oogenblik haar schoonzuster de kamer binnen.
Caroline had echter heden iets in haar houding, dat Hélène verbaasd tot haar deed opzien. Haar anders zoo vroolijk lachend gelaat was nu ernstig en bedrukt; langzaam, met een zekere plechtigheid, trad zij nader, liet zich, zonder een woord te spreken, naast Hélène op een canapé nedervallen, en zat daar met gevouwen handen, als een toonbeeld van smart.
‘Mijn hemel, Caroline, je doet me schrikken! Wat is er gebeurd?’ vroeg Hélène lachende, op wie de in haar oogen hoogst komieke ernst harer schoonzuster niet veel indruk maakte. ‘Is het bal van heden avond afgezegd geworden?.... Of is....’
‘Lach niet, Hélène; je weet niet wat een verdriet ik heb! Ik ben ten einde raad!’
‘Weet je wel dat je me ongerust zoudt maken?’ zeide Hélène, nog altijd schertsende. ‘Zeg mij dus spoedig wat er gaande is, anders ga ik mij de verschrikkelijkste voorstellingen vormen en....’
‘Sst, Hélène.... het is wezenlijk niet om mede te spotten! Ik ben diep ongelukkig, en weet niet wat te doen! Maar luister; ik zal er je zelve over laten oordeelen:
Je weet dat er heden avond bal is....’
‘Dacht ik het niet?’ viel Hélène haar ondeugend in de reden. ‘Ik begreep wel dat er een balkwestie
| |
| |
aan de hand was!.... Arm, beklagenswaardig kind!.... Maar ga voort, ik luister met alle aandacht.’
‘Je weet dat er heden avond bal is,’ begon Caroline op nieuw, zonder zich van haar stuk te laten brengen, ‘bij den Russischen gezant; het eerste van het seizoen, en dat dus ongemeen prachtig en luisterrijk moet zijn! Welnu; ik had voor die gelegenheid een toiletje besteld, een toiletje.... zóó snoeperig, zóó beeldig, dat het naar mijn overtuiging fureur zou maken, en alles om mij heen zou éclipseeren! Ik moet er je ook bij vertellen, om je alles goed te doen begrijpen, dat ik het dezen keer eens geheel naar mijn eigen smaak had laten maken, omdat men anders verzekerd kan zijn, - wat mij al dikwijls gebeurd is - hetzelfde genre van toilet op één bal minstens twintigmaal vertegenwoordigd te zien, en ik heden avond eens geheel uniek wilde zijn. Ik zal je beschrijven hoe het is.... ik had er je anders van avond een surprise van willen maken.
Verbeeld je: een witte satijnen onderjapon, prachtig gegarneerd, een witte kanten tunique met diamanten strikken opgenomen, en - luister eens goed - geheel met kleine diamanten dauwdruppelen als bezaaid! Vind je dat niet een heerlijken inval?.... Het ensemble was dan ook verrukkelijk; alles nog overtreffende wat ik er mij van had durven voorstellen!....’
‘Welnu....’ merkte Hélène glimlachende aan; ‘waar blijft dan toch dat groote ongeluk?.... Tenzij je mooie toiletje op de een of andere manier in brand gevlogen of verongelukt is, begrijp ik niet....’
‘Neen....’ zeide Caroline treurig, ‘mijn arm toiletje
| |
| |
ligt keurig netjes in mijn kleedkamer uitgespreid... en dit is juist het verschrikkelijkste van alles! Was er maar een of ander ongeluk meê gebeurd.... dat had ik veel liever!’
‘Hoor eens, kindlief; je spreekt in raadselen!...’
‘Wacht.... laat ik je nu verder vertellen:
Juist zat ik daareven - nauwelijks een uur geleden - mijn japon te bewonderen, die pas van de naaister gekomen was, toen Eugénie van K.... aangediend werd; je kent haar nog niet, geloof ik - het is een heel lief meisje, een mijner beste vriendinnen. Daar ik erg intiem met haar ben, liet ik haar boven in mijn boudoir komen. Natuurlijk kwam het bal van heden avond ter sprake, waar ook zij met haar papa heengaat, en vroeg zij mij naar mijn toilet. Ik vertelde haar dat ik het geheel naar mijn eigen idéé had laten vervaardigen, en nam haar mede naar mijn kleedkamer, waar mijn baljapon in al haar heerlijkheid uitgespreid lag. Natuurlijk verwachtte ik haar sprakeloos te zien van bewondering.
Nauwelijks echter was zij de kamer binnengetreden, of zij sloeg verbaasd de handen ineen, en op een medelijdenden toon, die mij deed verstijven van schrik, riep zij uit:
‘“O, Caroline! Arme Caroline! Wat heb je gedaan.... hoe kom je daar nu toe? Zooveel juweelen en diamanten.... en dan een tunique! Allemaal dingen, die men dit jaar voor bals nagenoeg geheel afgezworen heeft! Wist je dat dan niet? En dat een onzer eerste élégantes! Neen, lieve; je kunt je onmogelijk in dit onmo- | |
| |
dische toilet heden avond vertoonen! Als je oprechte vriendin moet ik je dit ten stelligste ontraden! Denk eens, mijn beste Caroline.... ik ben toevallig te weten gekomen dat de gravin van Vlaanderen, die, zooals je weet, het bal zal bijwonen, uiterst eenvoudig zal zijn; niets als een enkele bloem en eenige paarlen; geen diamanten hoegenaamd. Je begrijpt dus, dat, daar heden avond la suprême distinction in eenvoud zal bestaan, je je onmogelijk met juweelen kunt overladen zonder belachelijk te worden!....”’
Ik moest gaan zitten; de kamer draaide met mij rond.... Eugénie was echter allerliefst! Zij bood mij aan om te zamen mijn geheele garderobe eens na te snuffelen, en te zien of zich daar niet nog een toilet van het vorige jaar in zou bevinden, waarmede ik mij van avond zou kunnen behelpen. Rosalie draafde wel een half uur heen en weder; alles werd te voorschijn gehaald.... maar helaas, geen enkele japon kon meer dienen. Nu was ook Eugénie ten einde raad.... en ik was zoo verbijsterd, de slag kwam zoo onverwacht, dat ik niet meer kon denken, en dus maar dadelijk besloot thuis te blijven, en een ongesteldheid voor te wenden! Dit vond Eugénie echter bespottelijk. ‘“Trek dan liever het eerste het beste aan wat je in handen komt.... een soirée-toilet, bijvoorbeeld, als het maar eenvoudig is!”’ zeide zij; natuurlijk met allerlei complimentjes er bij: dat ik er toch altijd goed uitzag enz. enz.... Zij kon zich echter nu niet langer ophouden, en nadat ik haar hartelijk voor haar raad en haar deelneming bedankt had, nam zij afscheid, en liet mij in een onbeschrijf- | |
| |
lijken chaos van wanhopige gedachten, en een stapel verflenste baljaponnen achter!....
Zie je nu, Hélène, dat het een heel treurige zaak is, waarmee waarlijk niet te spotten valt?’ vervolgde Caroline, wie het weenen nader stond dan het lachen. ‘Wat moet ik beginnen? Wil ik maar thuis blijven, en dan Henri, die anders vreeselijk boos zou wezen, zeggen dat ik mij onwel gevoel?’
‘Het is een allerbedenkelijkst geval!....’ zeide Hélène met gemaakten ernst. ‘Ik moet bekennen dat ik het mij zoo erg niet had voorgesteld.... je moet mij een oogenblik tijd geven om er over te denken; ik kan dat dilemna zoo maar niet in eens oplossen!.... Zeg mij eens, Caroline,’ hernam zij eensklaps, haar schoonzuster glimlachend aanziende; ‘wie is eigenlijk die vriendin van je - die Eugénie van K....?’
‘Och toe, lieve, help me nu eerst uit de verlegenheid!’ smeekte Caroline. ‘Geef me nu eerst raad, dan zal ik je dat later wel eens vertellen.... dat zou ons nu maar te veel van de hoofdzaak afleiden.’
‘Ik kan je heusch met den besten wil van de wereld geen raad geven, voordat je mij het een en ander van die Eugénie verteld hebt.’
Verbaasd zag Caroline haar aan.
‘Hoe kan er nu bij mogelijkheid eenig verband bestaan, tusschen de biographie van Eugénie, en mijn balgeschiedenis?....’
‘Meer dan je denkt. Is zij oud of jong, mooi of leelijk, rijk of arm?’
‘Foei, Hélène; ik had nooit gedacht dat je ondeu- | |
| |
gend genoeg waart om zoo den spot te drijven met je arme zusje, dat toch al zoo ongelukkig is!’
‘Antwoord mij nu eerst op mijn vragen.’
‘Welnu; Eugénie is bij de dertig; - haar vriendinnen zeggen dat zij ouder is, maar dat geloof ik niet. - Zij is volstrekt niet mooi, maar leelijk kan men haar ook niet noemen.... zij kleedt zich echter met veel smaak, ofschoon hoogst eenvoudig, want haar vader, een gepensioneerd hollandsch generaal, heeft weinig fortuin.’
‘Ziezoo; nu kan ik je mijn raad geven,’ zeide Hélène, toen Caroline nog nauwelijks uitgesproken had. ‘Ga van avond naar het bal, en trek je mooie toilet met de tunique en de diamanten gerust aan!’
‘Neen, zusje lief, dien raad volg ik niet op,’ zeide Caroline beslissend. ‘Eugénie verzekerde me dat men mij zou uitlachen.... en daar kan ik mij toch niet aan blootstellen.’
‘Men zal je niet uitlachen.... geloof me, mijn goed, lief, argeloos kind!’ zeide Hélène met nadruk, terwijl zij het jonge vrouwtje een zoen op het voorhoofd drukte.
Deze sprong eensklaps op, klapte in de handen, -en danste de kamer rond.
‘O, daar gaat een licht voor mij op! Mijn hemel, wat ben ik dom geweest! Zij was jaloersch! Dat is de geheele zaak.... Hoe kon ik mij ook zoo laten foppen! Maar....’ vervolgde zij, weder ernstig wordende, ‘hoe kan iemand zoo comedie spelen.... temeer daar het toch van avond moest uitkomen, dat zij mij wat op de mouw had gespeld?....’
| |
| |
‘Nu ja, maar dan was haar doel bereikt, en dan was je heden avond toch eens leelijk geweest; terwijl zij tegen dien tijd wel de een of andere uitvlucht zou gezocht hebben, die haar moest verontschuldigen.’
‘En ik, die haar zoo hartelijk voor haar raad bedankte!’ merkte Caroline aan. ‘Wezenlijk, ik kan mij zoo'n verregaande jaloezie en valschheid niet voorstellen!’
‘Ik ook niet, ten minste eenige weken geleden kon ik dat niet,’ antwoordde Hélène; ‘maar sedert ik hier ben, heb ik nog al eens het een en ander om mij heen opgemerkt, en eenige van uw zoogenaamde intiemste vriendinnen bestudeerd.... zoodat zulk een staaltje van vriendschap mij nu volstrekt niet onwaarschijnlijk meer voorkomt!’
‘Ik kon het hebben geweten,’ zeide Caroline; ‘zij heeft den naam van erg afgunstig te zijn, maar ik wilde het niet gelooven.... Arme Eugénie!’ vervolgde zij medelijdend. ‘Zij is eigenlijk wel te beklagen!.... Zij zou misschien ook gaarne juweelen en diamanten bezitten; het moet toch ook vreeselijk zijn om altijd door een ander geéclipseerd te worden! Hoe kon ik ook zoo onbedacht wezen, om juist háár zoo opgetogen mijn toiletje te toonen! Het was bepaald onkiesch van mij; het moest haar wel jaloersch maken! Ik handel ook altijd zonder te denken.... dat is mijn ongeluk. Wat heb ik daar nu een berouw van!’ en haar stem klonk bijna treurig. ‘Kon ik het maar weer goed maken.... wat zou ik doen, Hélène?’
‘Niets, lieve,’ antwoordde deze snel. ‘Je kunt daar nu niets meer aan veranderen, en dat is ook heel goed.... zij heeft waarlijk wel een kleine straf ver- | |
| |
diend, en ik hoop dat zij je van avond in al je pracht zal kunnen bewonderen! Je ziet dat ik niet half zoo goed ben als jij; na zulk een handelwijze als de hare, heb ik volstrekt geen medelijden met haar!’
‘Jij niet zoo goed als ik?’ riep Caroline levendig. ‘Je bent duizendmaal beter! Niemand kan zelfs in je schaduw staan!.... Er is maar één ding dat mij dagelijks meer verbaast: ik vraag mij dikwijls af, hoe het mogelijk is, dat je een eigen zuster van Henri zijt!....’
Deze voor haar broeder zoo weinig vleiende opmerking deed Hélène glimlachen, daar zij wel begreep dat Caroline de portée harer woorden niet zoo dadelijk vatte. Dit lachen deed deze echter aanstonds beseffen, dat zij iets gezegd had wat zij eigenlijk niet had willen zeggen.
Zie je wel?....’ riep zij. ‘Daar verpraat ik mij alweer! Ik ben toch ook onverbeterlijk!
Och....’ vervolgde zij na eenige oogenblikken, met een zekere onverschilligheid, ‘ik wil daarom niet zeggen dat ik Henri juist zoo kwaad vind!.... Het ongelukkigste is maar dat wij het nooit eens zijn, en dat hij nooit in zijn humeur is; - dat weet je even goed als ik; maar....’ en Caroline liet haar hoofdje in het mollige, blanke handje rusten, en keek peinzend voor zich uit; ‘als ik nu eens, wat zelden gebeurt, slecht geluimd of verdrietig ben, dan is Henri daarentegen juist uitgelaten vroolijk!.... En dat heb ik niet ééns ondervonden, maar altijd; er is dus geen kruid voor ons gewassen, en ik trek het mij nu ook maar niet meer aan. In het begin van ons huwelijk heeft het mij menigen traan gekost, als hij zoo onhartelijk en onvriendelijk was....
| |
| |
maar Mama, aan wie ik mijn nood klaagde, zeide dat ik een kind was, en niet met mijn man wist om te gaan.... en mijn vriendinnen verzekerden mij dat het altoos zoo ging, als men getrouwd was.... dus dat kan nu eenmaal niet anders.’
Hélène kon haar ooren nauwelijks gelooven, toen Caroline deze laatste woorden op stelligen toon uitsprak, en wist eigenlijk niet wat zij er op zou zeggen.
‘O, nu weet ik het al!’ riep Caroline eensklaps; toen hield zij op.
Hélène dacht natuurlijk dat deze uitroep een nadere verklaring moest geven van de vreemde theorie, die zij daareven verkondigd had, en vroeg dus vol belangstelling:
‘Nu; wat weet je?....’
‘Ik doe al de diamanten van mijn tunique af, en neem die met een enkele bloem op.... zoodoende hoop ik mijn onkieschheid van dezen morgen weder goed te maken, en behoeft de arme Eugénie van avond niet jaloersch van mij te zijn. Wacht, ik ga dadelijk aan Rosalie zeggen, dat zij....’
‘Neen, blijf nu liever nog een poosje met mij praten.... je hebt immers nog tijd genoeg. Ik wilde zoo gaarne ons gesprek van daareven vervolgen....’
‘Welk gesprek?’ vroeg Caroline, die alweer mijlen ver afgedwaald was. ‘Wacht eens, waar hadden wij het ook over?.... O ja, wij spraken over Henri, geloof ik?’
‘Caroline!’ zeide Hélène, en zij vatte haar hand en zag haar ernstig in het gelaat, ‘heb-je Henri
| |
| |
werkelijk lief.... boven alles lief, zooals een vrouw den man behoort lief te hebben, dien zij uit vrije keuze gehuwd heeft?’
‘Dat weet ik zoo precies niet,’ antwoordde Caroline, blijkbaar eenigzins verwonderd over die plotselinge vraag, ‘ik zou wel haast denken van ja...., maar ik houd toch nog veel meer van mijn goed, lief zusje!’ en liefkozend sloeg zij haar armen om Hélène heen. ‘Je bent altijd zoo hartelijk voor mij.... en ik durf zoo over alles met je te spreken en je alles te vragen, zonder dat ik bang behoef te zijn, uitgelachen te worden - zooals Henri altijd doet; daarom hoop ik dat je nooit weg zult gaan! Ik vind het zoo heerlijk, eindelijk eens iemand te hebben, die een klein beetje van mij houdt!....’
Er was iets zoo roerends in den kinderlijken eenvoud waarmede zij dit zeide, zonder zelve te beseffen welk een vreeselijke beschuldiging er in haar woorden lag opgesloten, dat Hélène er door getroffen werd.
Vertrouwelijk vleide het jonge vrouwtje zich tegen haar aan.
‘Ik zal je eens wat zeggen,’ vervolgde zij half fluisterend. ‘Je weet nog niet half hoe dwaas ik eigenlijk ben.... en ik zou het ook aan niemand anders durven vertellen! Ik wilde zoo graag dat ik altoos iemand bij mij had, die niet alleen veel van mij hield.... maar ook enkel mij toebehoorde; iemand dien ik kon koesteren en verzorgen, en die niet buiten mij kon!.... Ik heb vroeger een gebrekkig, ziekelijk broertje gehad, dat van niemand zooveel hield als van mij, en door niemand anders verzorgd en geholpen wilde worden! Men wist
| |
| |
geen raad met hem, als Lientje er niet was, en zijn gezichtje straalde van vreugde, als hij mij slechts zag!.... Begrijp je nu wat ik eigenlijk bedoel? Het arme kind is, helaas, vroeg gestorven! O! Wat heb ik toen een verdriet gehad!.... En na zijn dood heeft ook nooit meer iemand zooveel van mij gehouden, als mijn arme, kleine Georges!....’
Er viel een traan op Hélène's hand.
‘En uw eigen moeder dan?’ vroeg Hélène zacht. ‘Die hield toch zeker wel het allermeest van haar kind?...’
‘Mama?....’ Nu ja, mijn mooi, elegant mamaatje was altijd heel lief en toegevend voor mij, maar ik had nooit veel aan haar; zij ging veel uit, en had dus natuurlijk geen tijd om zich met mij te bemoeien. Ik zag haar maar zelden; ik was altijd met een oude, pédante, knorrige gouvernante, met groene oogen, een bril op, roode handen, en met winter en zomer wollen mofjes aan. O! die eeuwige mofjes vergeet ik nooit! Het was dus een feest voor mij, als ik eens een enkelen keer bij mama mocht wezen, en als ik haar dan soms het een of ander vroeg, of met haar sprak, zooals nu bijvoorbeeld.... dan lachte zij mij uit, en zeide dat zij niet begreep hoe ik zoo wonderlijk, en zoo geheel anders als ieder ander kon zijn!....
Ik hen al heel dwaas en kinderachtig....’ vervolgde Caroline, terwijl zij trachtte haar gewonen luchtigen toon weder aan te nemen, ‘en ik lach meestal mijzelve uit, als mij zulke gedachten komen overvallen! Hoe kwam ik er ook eigenlijk toe om hierover te spreken?’ en
| |
| |
zij stond op, alsof zij liever van dat onderwerp wilde afstappen. ‘Ik had mij vast voorgenomen dat nooit meer te doen!.... Kom, nu ga ik gauw heen. Zeg, Hélène, wat zou ik van avond in mijn haar doen? Een witte roos, dunkt mij.... vind-je dat niet het beste?’
Hélène gaf geen antwoord, Caroline zag haar aan.
‘Mijn lief, best zusje!’ riep zij, haar omarmende, ‘heb ik je nu treurig gemaakt? Och, wat spijt me dat! Neen, ween nu niet, dat kan ik niet aanzien; ik, die je zoo graag vroolijk en opgewekt wilde hebben - even vroolijk als ik altijd ben! Wil ik je eens zeggen, Hélène, waarom je meestal zoo melancholiek zijt? Dat komt enkel daarvan, dat je altijd alleen wilt wezen. Waarom doe je niet als ik? Ik heb geen tijd om verdriet te hebben; zoodra er iets is wat mij hindert, wil ik geen seconde alleen zijn. Ik ga uit, ik maak visites, ik lach en praat in het honderd door.... en dat helpt; geloof me, probeer het maar eens!’
En Hélène een hartelijken zoen gevende, liep zij lachend weg, om haar baltoilet in orde te laten maken.
Het was 's avonds negen uur.
In onberispelijke galakleeding liep Henri ongeduldig het salon op en neder. Hélène zat te lezen.
‘O, die vrouwen!’ mompelde hij tusschen de tanden, ‘als zij aan haar toilet bezig zijn, laten zij altijd op zich wachten! O, dat toilet; die ongelukkige modes! Ze zijn een ware plaag voor ons mannen! IJdelheid, niets dan ijdelheid! Zij kunnen er nooit toe be- | |
| |
sluiten van haar spiegel afscheid te nemen!’ Driftig schelde hij; een bediende verscheen. ‘Ga aan mevrouw zeggen, dat het al halftien is - dus hoog tijd om te vertrekken; ik sta al sinds een half uur te wachten.’
De bediende vertrok.
‘Je vergist je, het is pas negen uur,’ zeide Hélène, bedaard van haar boek opziende.
‘Het komt er niet op aan hoe laat het is, maar zij moet mij niet laten wachten; dat vind ik vervelend!’
Juist op dit oogenblik hoorde men een geschuifel en geritsel op de trap; de deur werd geopend, en Caroline trad geheel gekleed binnen.
Haar klein, gracieus figuurtje, in een wolk van wit satijn en witte kanten gehuld, die met het albast van hals en schouders wedijverden, en met niets dan een enkele witte roos in het goudblonde haar, was een verschijning, die, volgens Hélène, het koudste hart moest verwarmen, en het strengste gelaat ontplooien.
Vroolijk trippelde Caroline naar haar echtgenoot toe, en hem lachend aanziende:
‘Nu, wat zeg-je nu van je vrouwtje? Is zij niet mooi van avond?....’
‘Kom, wees niet kinderachtig,’ zeide Henri, ‘laat mij liever een volgenden keer wat minder lang wachten!.... Maar.... wat beduidt dat?’ vervolgde hij, met een kritiesch oog haar toilet beschouwende. ‘Geen juweelen.... geen diamanten, niets? Wat is dat nu weer voor een inval?’
‘Ha! Ha!’ lachte Caroline schalks, terwijl zij Hélène een knipoogje gaf. ‘Zou men nu wel denken,
| |
| |
dat mijn ernstige, verstandige gemaal, die altijd op vrouwelijke ijdelheid schimpt, zulk een beuzeling zou opmerken?.... Nu, ik zal je zeggen wat het beduidt: deze eenvoudigheid moet dienen om een schuld te vereffenen met een mijner vriendinnen, en een kleine onkieschheid, die ik onwillekeurig begaan heb, weer goed te maken! Wat komen eenige juweelen meer of minder er ook op aan?.... Ik vind mijzelve toch mooi genoeg, ook zonder diamanten.... niet waar, Hélène?’ zeide zij schertsende, terwijl zij niet zonder eenig welgevallen in den spiegel zag.
‘Denk-je waarlijk dat ik zulk een dwaasheid zal dulden?...’ merkte Henri geërgerd aan. ‘Ga dadelijk je diamanten aandoen - ik ga zoo niet met je naar het bal; je lijkt wel een schoolmeisje! Kom, ga je haast?’ riep hij ongeduldig.
Caroline keek niet weinig bedrukt, en zag smeekend Hélène aan, alsof zij van haar hulp verwachtte; doch voordat deze nog iets had kunnen zeggen, scheen haar eensklaps iets in te vallen. Zij begon hartelijk te lachen.
‘Begrijp je dan niet dat ik je maar eens wilde foppen?....’ riep zij. ‘Nu ben je er mooi ingeloopen!.... Neen, ik zal je de ware reden zeggen: van morgen kwam gelukkigerwijze Eugénie van K.... mij waarschuwen, dat de groote distinctie dezen winter in eenvoudigheid zal bestaan, en dat er over het geheel weinig diamanten zullen gedragen worden.... Het is wel jammer, maar de gebiedende mode heeft het zoo bevolen dus kunnen wij slechts gehoorzamen!’
‘Nu, waarom zeg je dat dan niet dadelijk?’ zeide
| |
| |
Henri, terwijl Hélène in stomme verbazing haar broeder aanzag. ‘Nu neem ik er natuurlijk vrede meê. Maar hoe dikwijls moet ik je zeggen, Caroline, dat ik die soort van aardigheden niet kan uitstaan? Ik wil niet voor den gek gehouden worden!....’ En boos de kamer uitgaande, trok hij de deur hard achter zich toe.
‘Heb ik er mij niet goed uitgered?’ vroeg Caroline, hem schouderophalend naziende. ‘In het eerste oogenblik wist ik geen raad!’
‘Ik zou hem, dunkt mij, liever alles openhartig gezegd hebben, maar dan ook hebben volgehouden!’ merkte Hélène aan. ‘Ik vind dat een man zich niet met modes en vrouwelijk toilet mag bemoeien.’
‘Mij tegen hem verzetten?....’ riep Caroline. ‘Je kent hem niet zooals ik, als je denkt dat dit mogelijk zou zijn! Neen, ik moet mij onderwerpen en hem gehoorzamen... anders hebben wij de hevigste scènes te verwachten!.... Vroeger heb ik het eens geprobeerd, maar dát nooit meer. Ik volg liever den raad van Anna de C.... Je moet hooren hoe die met haar man omspringt! Dat is waarlijk allerdolst! Zij speldt hem allerlei op de mouw, waar geen woord van waar is, en zoodoende krijgt zij altijd haar zin! Zij zegt dat alle getrouwde vrouwen zoo moeten doen.... dat dit het eenige middel is om den vrede te bewaren, en dat....’
Ze vervolgde niet; Henri trad de karper weer binnen en gaf het sein om te vertrekken. Een prachtige sortie werd Caroline door hare kamenier om de schouders ge- | |
| |
slagen.... en eenige oogenblikken later hoorde Hélène het rijtuig voortrollen, dat de echtgenooten naar het bal bracht.
|
|