| |
Zesde hoofdstuk.
De prachtige, ruime zalen op Voorzorg waren schitterend verlicht en hadden een ongewoon feestelijk aanzien.
Het was geen wonder, dat de zware, ouderwetsche meubelen in de zoo lang gesloten vertrekken, nauwelijks wisten hoe zij het hadden, toen zij na een vijftienjarigen slaap éénsklaps wakker werden geschud, om feestelijk uitgedoscht in het verblindende licht van twee vergulde, splinternieuwe kronen te schitteren, die, in het volle besef van jeugd en schoonheid, du haut de leur grandeur op de verbaasde oudjes nederzagen, terwijl de gepoederde overgrootmama's aan de wanden het niet onaardig schenen te vinden, dat zij in de gelegenheid waren, nog eens met hare rijke hoftoiletten uit de vorige eeuw te pronken.
Er zoude namelijk een bal gegeven worden, om den terugkeer van den jongen van Bentinck te vieren, en tevens ter eere van zijn vriend, den graaf Alfred de Rivoli, die sedert eenige weken bij hem logeerde.
Sinds lang reeds had er een geheele verandering op
| |
| |
Voorzorg plaats gegrepen. De stille, rustige villa zag ongelooflijke dingen gebeuren. Dagelijks hielden er equipages voor het hek stil; tallooze bezoeken werden afgelegd en terug ontvangen, want uren ver in den omtrek was Henri van Bentinck op de hartelijkste wijze door de vroegere vrienden en bekenden zijns vaders ontvangen geworden, en gaarne hadden allen zich bereid getoond, de vroegere vriendschapsbetrekkingen, die zij niet dan ongaarne hadden zien afbreken, weder aan te knoopen.
Ten gevolge hiervan was Henri op het denkbeeld gekomen om een groot feest te geven, waarop de aristokratie en beau monde uit den omtrek zouden vertegenwoordigd worden. Wel had Hélène allerlei bedenkingen tegen dit plan opgeworpen, daar zij vreesde dat de drukte, aan zulk een feest verbonden, haar grootmama zou hinderen, maar deze wilde hier niets van hooren, en beweerde dat, daar haar vertrekken zich aan de andere zijde van het huis bevonden, het feestgewoel onmogelijk tot haar zou kunnen doordringen, en haar dus ook niet kon hinderen.
Daar het nagenoeg midden in den zomer was, zou er eerst een buitenpartij georganiseerd worden, terwijl de gasten zich dan tegen den avond in de zalen zouden vereenigen, om eerst de soirée en daarna het bal bij te wonen. Het eerste gedeelte van dit programma viel echter geheel in duigen; reeds in den vroegen morgen ontlastten zich de dreigende wolken in een geweldigen plasregen, die den geheelen dag aanhield en weldra alles in een meer herschapen had, zoodat de gasten nu niet dan tegen den avond verwacht werden.
Tot de genoodigden behoorden natuurlijk in de eerste
| |
| |
plaats de graaf van Schwarzenberg; op het herhaald aandringen van Hélène, hare vriendin Maria, en.... Eduard Waldheim.
‘Wie is dat?’ had Henri gevraagd, toen zijn zuster hem dien naam op de invitatiekaart in te vullen gaf. - Waldheim had zich sedert Henri's terugkomst niet meer op de villa laten zien, en deze kende hem dus nog niet.
‘Als je niet zoo lang afwezig waart geweest, zou je dien naam wel kennen!’.... antwoordde Hélène bedaard. ‘Waldheim is een onzer beroemdste schilders; hij woont in Brussel, maar is nu reeds sedert eenige maanden op het kasteel gelogeerd....’
‘O ja, nu herinner ik mij, dat ik dikwijls dien naam heb hooren noemen.... daar hij bij den graaf logeerde, dacht ik echter dat het een geestelijke of zoo iets was. - Wel, wel, hoe komt onze fanatieke buurman er aan om zoo eensklaps artisten te logeeren te vragen?’....
‘Hij is hier gekomen om een schilderij voor de kapel te maken,’ zeide Hélène, ‘zijn werk is nu echter reeds sedert geruimen tijd voltooid. Je moet het toch eens gaan zien. Het is prachtig, en verdient inderdaad een meesterwerk genoemd te worden!’
‘Nu ja, nu ja, dat is alles goed en wel!’ merkte Henri met een soort van ongeduld aan. ‘Hij kan heel knap in zijn vak zijn - dat wil ik graag gelooven.... maar hij is en blijft toch maar een artiste... en onder ons gezegd vind ik dus, dat hij in onzen kring eenigzins misplaatst zou wezen. Ik stem er voor hem niet te noodigen.’
‘Dat kan je onmogelijk laten!’ antwoordde Hélène,
| |
| |
schijnbaar bedaard, ofschoon zij inwendig beefde van ergernis. ‘Je zoudt den graaf niet weinig kwetsen, door zijn gast, zijn vriend, dien hij op zeer hoogen prijs stelt, zoo verregaande onheusch te bejegenen.... daargelaten de beleediging, waaraan je je tegenover een onzer geniaalste artisten zoudt schuldig maken, die door zijn talent, zoowel als door zijn persoonlijke hoedanigheden, de algemeene achting en sympathie verworven heeft! Buitendien is hij een vriend des huizes en.... als je er niets in vindt om onze vrienden te kwetsen en te beleedigen, zal ik grootmama vragen of zij....’
‘Ha! Ha! Wat een vuur!’ spotte Henri, want Hélène, met een blos van verontwaardiging op het gelaat, had zich onwillekeurig meer opgewonden dan zij voornemens was. ‘Maak je maar zoo boos niet, zusje, en laat die phoenix maar komen, als je er zoo op gesteld zijt; mij wel, maar de goede man zal zelf wel inzien dat hij hier niet op zijn plaats zou wezen, en zal dus wel zoo verstandig zijn om te bedanken.’
‘Neen, op zijn plaats zal hij zich zeker op onze partij niet gevoelen!....’ merkte Hélène koeltjes aan; ‘onder die door u zoo hooggeschatte aristokratie, is er natuurlijk niemand, die met hem kan vergeleken worden, of zelfs in zijn schaduw kan staan!....’
‘Och ja, dat is waar ook; ik vergeet altijd dat ik het geluk heb een zoogenaamd artistieke zuster te bezitten, die zulke lui natuurlijk ver boven ons, gewone menschen, verheven acht!.... Ik had wel kunnen voorzien dat er een storm boven mijn arm hoofd zou losbarsten, als ik voor zulk een uit hoogere sfeeren afge- | |
| |
daald wezen, niet de noodige bewondering en vereering aan den dag legde!’ En Henri lachte zoo sarkastisch, dat Hélène weder een scherp antwoord op de lippen had.... doch zij bedwong zich, ofschoon er tranen van ergernis in haar oogen opwelden.
En dit was de eenige kwelling niet, die het arme kind sedert den terugkeer haars broeders, en vooral sedert de komst van zijn vriend Alfred de Rivoli te verduren had gehad. Ten eerste was deze haar van het eerste oogenblik af onuitstaanbaar geworden. Waarom zij zulk een antipathie tegen hem had opgevat, wist zij zichzelve niet te verklaren, maar zij kon dat gevoel nu eenmaal niet overwinnen, en vermeed zijn gezelschap zoo veel zij kon. Dit was echter nog al moeielijk, want hij vervolgde haar den geheelen dag met zijn laffe, smakelooze vleierijen en overdreven betuigingen van bewondering, waaraan zij zich te vergeefs poogde te onttrekken, door dagelijks koeler en stijver jegens hem te worden.... maar dit baatte haar niets.
O! Met welk een onstuimig verlangen zag zij een dier heerlijke uurtjes tegemoet, die haar eenig geluk uitmaakten, en die in den laatsten tijd steeds zeldzamer waren geworden! Hoe dikwijls reeds had zij vruchteloos naar een gelegenheid gezocht om te ontsnappen, en Eduard tegemoet te snellen, die nu te vergeefs op haar zou wachten, en zeker bitter bedroefd over haar wegblijven zou wezen!..... Zij had geen enkel vrij uur meer waarover zij kon beschikken; nu eens moest zij met Henri uitrijden om bezoeken in de stad af te leggen; dan weêr moest zij op zijn uitdrukkelijk verzoek thuis blijven om die te ontvan- | |
| |
gen of kwam er iets anders in den weg.... maar helaas, aan alléén uitgaan viel niet meer te denken. Geen wonder dat Hélène bijna wanhopig werd, en de heerlijke dagen van vroeger betreurde, toen haar broeder nog niet was teruggekomen, en zij zoo vrij, zoo gelukkig was! Het eenige dat haar troostte, was het denkbeeld dat al die geheimzinnigheid toch eindelijk eens een einde zou nemen, en dat zij haar Eduard dan openlijk als haar verloofde zou mogen erkennen.
Het was dus geenszins te verwonderen, dat zij met ongeduldig verlangen den dag van het bal tegemoet zag; niet omdat het vooruitzicht van een bal, dat ieder meisjeshart dagen te voren sneller doet kloppen, de minste aantrekkelijkheid voor haar had, maar omdat zij dan hoopte uren lang van zijn bijzijn te mogen genieten, omdat, al konden zij den geheelen avond dan ook niet samen zijn, zij hem toch steeds en overal met haar oogen zou kunnen volgen.... en vooral omdat zij hem dan eindelijk zou kunnen spreken, en hem de oorzaak van haar lang wegblijven zou kunnen mededeelen.
Dit alles maakte dus, dat Hélène van louter geluk den vorigen nacht geen oog kon sluiten, en zich de heerlijkste voorstellingen van dien lang gewenschten avond vormde.
Wat was zij betooverend schoon in haar ruischend, sleepend gewaad van rozeroode zijde, dat in ronde, mollige plooien haar bekoorlijke gestalte omsloot! Wat was zij schoon met die ééne witte bloem in het prachtige haar, dat in weelderige krullen om de blanke schouders
| |
| |
golfde, terwijl haar donkere oogen van vreugde en opgewondenheid schitterden.
Het was geen wonder, dat mevrouw van Bentinck met een blik van innig welgevallen haar kleindochter beschouwde; die op haar verlangen even in haar kamer was gekomen, om zich door haar grootmama in haar baltoilet te doen bewonderen.
Het was geen wonder, dat het jonge meisje, voordat de gasten waren aangekomen, een oogenblik langer dan noodig was voor den grooten salonspiegel bleef staan, die haar slanke gestalte ten voeten uit weêrkaatste, en dat een verrukkelijk blosje haar gelaat overtoog, bij de gedachte dat hij haar zóó zien zoude.
Het was geen wonder, dat de graaf de Rivoli, de roué, die verstand had van vrouwelijke schoonheid, de oogen nauwelijks van de zuster zijns vriends kon afwenden, toen zij, met al de gemakkelijke bevalligheid eener vrouw van de wereld, haar gasten ontving, maar.... zich toch niet kon weêrhouden, telkens in gespannen verwachting naar de groote zaaldeuren te zien, die zich herhaaldelijk voor nieuwe gasten openden, terwijl er bij iedere teleurstelling een bijna onmerkbare uitdrukking van onrust in hare groote zielvolle oogen te lezen was.
Die afgetrokkenheid, die verstrooidheid konden Alfred de Rivoli, die steeds zijn hartstochtelijk bewonderende blikken op haar liet rusten, onmogelijk ontgaan; hij begreep dadelijk dat zij iemand wachtte, die nu nog niet verschenen was, maar toch stellig dezen avond moest komen; en half uit nieuwsgierigheid, half uit ijverzucht,
| |
| |
besloot hij tot elken prijs het voorwerp harer belangstelling te ontdekken.
Hij behoefde niet lang te wachten. Hélène's stralende blik, haar gelukkige glimlach, waarschuwden hem dat de bedoelde persoon in aantocht was; toen dus op hetzelfde oogenblik de graaf van Schwarzenberg met zijn dochter aan den arm, en gevolgd door Waldheim, de zaal binnentrad, twijfelde hij er geen seconde aan of het was een dezer drie, die den geheelen avond Hélène's gedachten had bezig gehouden; en daar het tevens weldra bij hem vast stond, dat het noch de graaf, noch zijn dochter kon zijn, vestigde hij nu een naijverigen blik op hem, die hen vergezelde, en die reeds bij zijn binnentreden de algemeene opmerkzaamheid tot zich getrokken had.
Inmiddels werden de graaf en Maria hartelijk door Hélène en Henri, die naast haar stond, verwelkomd; doch toen de beurt aan Waldheim kwam, en juist op het oogenblik dat zij hem aan haren broeder wilde voorstellen, had Henri zijn vriend de Rivoli bij den arm genomen, en was al pratende en lachende met hem naar het andere einde der zaal gegaan.
Hélène werd doodsbleek! Haar oogen schoten vlammen, toen zij zag, hoe hij, die haar boven alles dierbaar was, in haar bijzijn openlijk beleedigd werd; en een folterende onrust maakte zich van haar meester, toen zij bemerkte hoe een vuurgloed Waldheim naar het voorhoofd steeg, hoe zijn blik vonkelde van toorn en zelfs den hare scheen te ontwijken, toen zij hem zoo smeekend aanzag, als hoopte zij daardoor de beleedi- | |
| |
ging, hem door haren broeder aangedaan, eenigermate te verzachten.
Hoe vreeselijk, hoe pijnigend was het voor haar, om, in weerwil van alles wat in haar ziel omging, zich vroolijk lachende met haar gasten te blijven onderhouden! Hoe woelde en kookte het in haar binnenste, toen zij, door een kring van bewonderaars omringd, die zich allen beijverden een woord of een blik van de jeugdige schoone gastvrouw op te vangen, slechts haakte naar het oogenblik dat zij zich eindelijk bij Eduard zou kunnen voegen, die aan het andere einde der zaal met eenige heeren in gesprek was.
En terwijl zij met schitterende oogen en een blos van opgewondenheid op de wangen, zoo vroolijk stond te praten en te schertsen, terwijl allen haar levendigheid, haar geest bewonderden, dwarrelden haar allerlei onstuimige plannen en voornemens door het hoofd, en begon een soort van wanhoop zich van haar meester te maken, toen de avond verstreek, zonder dat het haar nog mogelijk was geweest, hem zonder opzien te verwekken te kunnen naderen.
Eindelijk en ten laatste toch was zij in de gelegenheid ongemerkt in zijn nabijheid te komen, in zóóverre ten minste dat hun oogen elkander konden ontmoeten, en haar smeekende blik hem tot haar kon roepen.
‘Mijnheer Waldheim!’ zeide zij, hem levendig tegemoet tredende, terwijl zij, die haar omringden, ieder woord konden verstaan. ‘Laat ik u toch nu eens die bewuste schilderij toonen, waarover ik u laatst gespro- | |
| |
ken heb! U weet dat ik daar zoo gaarne uw oordeel eens over wilde hooren?’
Maar nauwelijks hadden zij zich van de overigen verwijderd, en stonden zij in een eenigzins afgelegen hoek der zaal, oogenschijnlijk in de beschouwing eener schilderij verdiept, of Hélène fluisterde hem haastig toe:
‘Eduard, wij hebben maar een oogenblik; men heeft misschien het oog op ons.... ik wilde je maar even zeggen, dat ik vast besloten heb, heden avond niet te dansen! Je danst nooit, dit weet ik; kom mij nu, zoodra het bal een aanvang neemt, uw arm aanbieden, om mij naar de andere zaal te geleiden, dan kunnen wij eenige oogenblikken ongestoord samen praten, en niemand zal dan op ons letten of ons beluisteren!.... O Eduard!’ vervolgde zij, ‘wat een verschrikkelijke avond is dat geweest! Ik heb rust noch duur gehad en dacht te zullen sterven van ongeduld!’
‘Je hebt niet zóóveel geleden als ik....’ merkte Waldheim smartelijk aan. ‘Je kunt niet beseffen wat ik heb uitgestaan, niet alleen heden avond, maar al die weken, waarin ik te vergeefs naar mijn Hélène heb uitgezien!.... Ik geloof niet dat ik mij ooit zoo ongelukkig heb gevoeld!’
‘Maar je hebt toch wel begrepen dat het mijn schuld niet was, niet waar, Eduard?.... O! Als je eens wist.... maar stil, laten wij voorzichtig zijn!’ viel Hélène zichzelve eensklaps in de reden, daar zij bemerkte dat eenige heeren hen naderden, waarschijnlijk met het oogmerk om zich bij hen te voegen.
En inderdaad, een oogenblik later kwam de graaf van
| |
| |
Schwarzenberg, benevens eenige grondbezitters uit den omtrek, die aan Waldheim wenschten voorgesteld te worden, hen aanspreken, en kwamen eenigen van hen met het verzoek, hem met hunne echtgenooten en dochters in kennis te mogen brengen.
Dit nu was een onderscheiding, waarvan Waldheim zich gaarne verschoond had gezien. Hij kon dan ook nauwelijks een gevoel van ongeduld en verveling onderdrukken, toen hij, ondanks zijn weinig opgewekte gemoedsstemming, zich genoodzaakt zag, een alleronbeduidendst gesprek met eenige dikke, grafelijke mama's aan te knoopen, terwijl haar spitse, houterige dochtertjes er met een air pincé bij zaten, en inmiddels bij zichzelve dachten, dat het toch vreeselijk onvoorzichtig van papa was, zoo iemand aan haar te komen voorstellen; zoodoende stelde hij hem immers in de gelegenheid, haar te vragen om met hem te dansen, - en wezenlijk dat kon toch niet!....
Zij zaten zich dus in de pijnlijkste verlegenheid af te vragen, hoe zij zich het best uit die netelige positie zouden kunnen redden.
Inmiddels had Hélène zich met een verruimd gemoed bij hare vriendin Maria gevoegd, die, om zich een weinig aan al die drukte, waarin zij zich volstrekt niet thuis gevoelde, te onttrekken, in een stil, vergeten hoekje zat te praten met de jonge Louize de Beauval, een aardig, vroolijk snapstertje van zestien jaren, dat pas de kostschool verlaten had, en dus die eigenaardige, kinderlijke moedwilligheid, aan schoolmeisjes eigen, nog niet geheel had afgelegd.
| |
| |
De familie de Beauval woonde op een buitengoed, dicht bij de stad; Maria kwam er zelden, maar Hélène ging nog al dikwijls een daagje bij Louize's ouders doorbrengen.
‘Zoo! Dat is heerlijk, dat je ons eindelijk de eer aandoet om eens bij ons te komen?’ riep Louize haar vroolijk tegemoet. ‘Je waart zoo door uw aanbidders omringd, dat ik begon te vreezen dat je ons geheel over het hoofd zoudt zien! Nu, ik kan mij best begrijpen dat je iedereen het hoofd op hol brengt....! Je ziet er uit om te stelen, van avond, en....’
‘Hoor eens, als je zoo voortgaat, ga ik dadelijk weer heen....!’ zeide Hélène, terwijl zij lachend dreigde op te staan. ‘Denk je dat ik gekomen ben om me door zoo'n ondeugend ding te laten plagen....?’
‘Neen, o neen, blijf maar; ik beloof je dat ik het niet meer doen zal.... als je het liever hebt, wil ik zelfs wel zeggen, dat je nog nooit zoo leelijk zijt geweest als van avond! - Is het nu goed? - Neen, zonder gekheid; wil ik je eens zeggen waarmede Maria en ik ons den geheelen avond geamuseerd hebben....? Met dien allercharmantsten de Rivoli, met zijn kaal hoofd, zijn flauwe, fletsche oogen met dat ééne impertinente glas er in, en zijn geraamteachtig figuur....! Hu! Wat een akelig wezen is dat....! En je moet weten, Hélène, dat hij tot over de ooren op je verliefd is! Dat zie ik aan alles - hij vervolgt je als een schaduw, terwijl jij, onnoozel kind, niets van al die manèges bemerkt! Het is wezenlijk allerdolst....!’
‘Foei, Louize!’ vermaande Maria. ‘Wees toch zoo
| |
| |
ondeugend niet.... je moogt dien armen de Rivoli zoo niet bespotten!’
‘Niet bespotten....?’ riep deze lachende. ‘Laat hij maar blij wezen als hij er zoo afkomt; ik vind de airs, die hij zich geeft, on verdragelijk! Papa kent hem heel goed van vroeger; hij is een eerste verkwister en een losbol geweest; zijn geheele fortuin heeft hij er in eenige jaren doorgebracht, zoodat zijn arme moeder, die weduwe was, en die hij totaal geruineerd heeft, van verdriet gestorven is; en toen hij eindelijk geen raad meer wist, is hij, om aan zijn schuldeischers te ontsnappen, buitenslands gegaan, daar een oom hem gelukkig een betrekking in Algiers had weten te bezorgen. Ik begrijp eigenlijk niet waarom hij nu zoo op eens terug is gekomen, en hoe je broeder zoo veel met hem kan op hebben....!’
‘Weet je dan niet dat Henri met een nicht van hem geëngageerd is?’ vroeg Hélène.
‘Jawel, dat heb ik gehoord, maar daarom behoeft hij toch, dunkt mij, niet al de vervelende neven van zijn aanstaande te logeeren te vragen!’ gaf Louize lachend ten antwoord.
‘Neen, niet waar, dat vind ik eigenlijk ook.... maar enfin, Henri en hij zijn nu eenmaal inséparables, zooals het schijnt....!’ zeide Hélène met een zucht. ‘Ik denk echter precies over hem als jij, Louize.... ik vind hem onverdragelijk; doch als alles waar is wat je van hem vertelt, is mijn afkeer waarlijk niet ongegrond, en ik ben blijde dat ik hem altijd op zoo'n afstand gehouden heb!’
‘Zoowaar!’ riep Louize eensklaps. ‘Daar krijgt
| |
| |
hij je weder in het oog, Hélène, en komt hij op je toeschieten als een haai op zijn prooi....! Arm kind, ik beklaag je! Nu raak je hem den geheelen avond niet meer kwijt, dat voorspel ik je.... maar wacht, ik zal mijn best doen om je van hem af te helpen!’
‘Ik ben als afgevaardigde tot u gezonden,’ begon de graaf, naderbij getreden, terwijl hij het woord tot Hélène richtte, ‘om u uit naam van alle hier aanwezigen te smeeken, ons niet langer van uwe tegenwoordigheid te berooven, daar het feest allen glans en luister verliest, zoodra onze schoone, bevallige koningin zich daaraan onttrokken heeft!....’
‘Het spijt mij wezenlijk u te moeten teleurstellen, mijnheer de afgevaardigde,’ antwoordde Louize, die het woord voor Hélène scheen te willen doen, met gemaakte deftigheid. ‘Uwe koningin is voor het oogenblik onze gevangene.... en wat meer is, wij hebben geen plan haar vooreerst nog de vrijheid weder te geven!.... Met hoeveel kieschheid en overleg u zich dus van uw hoogst gewichtige diplomatieke zending gekweten heeft, zal u toch onverrichter zake moeten terugkeeren!....’
De Rivoli zag de spotzieke spreekster aan, alsof hij haar gaarne met zijn blik had willen verpletteren.... toen, alsof hij haar verder geen de minste aandacht waardig keurde, wendde hij zich weder uitsluitend tot Hélène.
‘U hoort het, graaf,’ antwoordde deze glimlachende, ‘ik zal mij moeten onderwerpen, en geduldig afwachten tot men goed zal vinden mij vrij te laten.’
‘Nu, dan mag ik wellicht met mijn tweede verzoek gelukkiger zijn. Het bal zal weldra een aanvang ne- | |
| |
men.... durf ik hopen dat u mij uw eerste wals niet zal weigeren?....’
‘Wezenlijk, u treft het ongelukkig, mijnheer de Rivoli, maar.... ik heb geen plan heden avond te dansen.’
‘En.... zoude ik de reden van dit.... vreemde besluit mogen weten?....’
‘Die vraag is eenigzins overbodig, dunkt mij,’ antwoordde Hélène uit de hoogte; ‘ik dans niet omdat ik vermoeid ben.... omdat ik er geen lust toe gevoel.’
De Rivoli zeide niets meer, beet zich op de lippen, maakte een diepe buiging en verwijderde zich.
‘Ziezoo, nu ben je toch van hem verlost, Hélène! Heb-je gezien hoe hij mij aankeek? Ik ben mijn leven niet meer zeker!....’ riep Louize, schaterende van het lachen. ‘Maar zeg eens, is het waar dat je van avond niet danst.... of was het maar een uitvlucht?....’
‘Wel neen, ik moet het nu volhouden.... trouwens, ik heb hem de volle waarheid gezegd. Ik heb hoegenaamd geen lust om te dansen!....’
‘Hoe is het mogelijk?....’ riep Louize verbaasd. ‘Voor mij bestaat er niets heerlijkers op de wereld dan een bal! Dansen is mijn grootste genot! Dit gaat zelfs zoo ver, dat ik nog liever een geheelen avond mijn vriend de Rivoli als cavalier zou willen hebben, dan te moeten blijven zitten. Dit is veel gezegd.... vind-je niet?
Zie eens, Maria, - is dat niet je logé, die vriend van je papa, die daar met mama staat te praten?....’ babbelde het levendige kind druk voort. ‘Ik mag wel lijden dat hij er anders over denkt dan Hélène, en hoop maar dat hij een onvermoeid danseur is, dan heb ik
| |
| |
kans dat hij mij ook komt vragen, want - je moogt het hem niet zeggen, Maria - maar hij is bepaald een charme van mij!.... Zie eens, welk een gunstige uitzondering hij maakt op al die kleine, damesachtige, gefriseerde heertjes en....’
Hier bleef Louize midden in hare loftuitingen steken, daar Henri, die zijn zuster scheen te zoeken, eensklaps haastig naar de drie jonge meisjes toekwam.
‘Waar zit je toch, Hélène?....’ zeide hij op een toon van ongeduld. ‘Hoe belachelijk om je zoo weg te stoppen!....’
‘Ziezoo, dat is de tweede afgevaardigde!....’ zeide Louize ondeugend. ‘De eerste echter was veel deftiger en.... beleefder; vind-je ook niet, Maria? Ik weet niet, maar.... ik vind de heeren onverdragelijk van avond!’ vervolgde zij, half schertsende, half spijtig, toen Hélène zich met haar broeder verwijderd had. ‘Eerst komt die gekke de Rivoli allerlei complimentjes aan Hélène maken, precies alsof wij in het geheel niet bestonden.... en nu komt van Bentinck in plaats van, zooals ik dacht, mij ten dans te vragen, met een boos gezicht zijn zuster weghalen!....’
‘Wat beduidt dat, Hélène, dat je van avond niet wilt dansen?....’ was inmiddels Henri's eerste vraag aan zijn zuster, zoodra Maria en Louize hem niet meer konden hooren. ‘Waarom heb-je de Rivoli zijn verzoek geweigerd?,...’
‘Welk verzoek?.... Ik heb er hem twee geweigerd!’ lachte Hélène.
‘Ik ben niet tot schertsen gestemd!’ was Henri's
| |
| |
ongeduldig antwoord. ‘Kort en goed, waarom wil je niet met Alfred dansen?’
‘Heeft hij zich misschien bij je komen beklagen?....’
‘Wil je me niet antwoorden? Ook al goed; als je maar weet dat het mijn uitdrukkelijke wensch is, dat je heden avond met Alfred het bal opent!.... Als vrouw des huizes kan je je daar onmogelijk aan onttrekken - het is je plicht, en als je dan zoo kinderachtig zijt van dat zelve niet in te zien.... zal ik er je desnoods toe dwingen!....’
‘Mij - dwingen - Henri!’ herhaalde Hèlène langzaam; en er lag zooveel spot in haar stem, dat haar broeder vuurrood werd van boosheid. Nooit had hij zijn zuster zóó gezien.... nooit had hij zulk een trotsche flikkering in haar blik waargenomen!
‘Ik heb den graaf de Rivoli beleefdheidshalve geantwoord,’ vervolgde zij kalm, ‘dat ik heden avond niet aan het bal dacht deel te nemen, omdat ik vermoeid was! Je begrijpt dat dit eenvoudig een voorwendsel was.... Ik heb enkel en alleen dit besluit genomen, om niet genoodzaakt te zijn den hal ven avond te dansen met iemand, die mij zoo hoogst antipathiek is als je vriend Alfred!....’
‘Je zoudt misschien liever den geheelen avond met je protégé dansen, niet waar?’ voerde Henri haar schamper tegemoet. ‘Met dien aanmatigenden kladschilder, die absoluut geïnviteerd moest worden?....’
‘O ja, natuurlijk, veel liever!....’ haastte zich Hélène met de volste overtuiging te antwoorden. ‘Maar je begrijpt wel, Henri - een man als Waldheim danst
| |
| |
niet, - dat laat hij aan de de Rívoli's en consorten over!....’
En zonder verder nog eenig antwoord af te wachten, liet Hélène, nadat zij dit gezegd had, haar broeder alleen staan, en ging zich bij een groepje dames voegen, terwijl Henri stampvoette van ergernis.
‘Zij is onuitstaanbaar!’ mompelde hij tusschen zijn tanden. ‘Hoe durft zij zich zoo tegen mij te verzetten, zij die ik voor zoo zacht en volgzaam hield?.... Wat zou zij toch in haar schild voeren? En dan die belachelijke ingenomenheid met dien Waldheim!.... Ik kan hem niet uitstaan - dat heb ik hem dan ook den geheelen avond nog al duidelijk getoond! Wat zij toch tegen Alfred hebben mag? Die vrouwen zijn zoo dwaas met hare wonderlijke antipathiën, zonder dat er eenige oorzaak voor bestaat!.... Maar intusschen laat zij mij een gek figuur tegenover hem maken.... ik, die hem beloofde haar wel tot reden te zullen brengen. O, die meisjes met haar eeuwige kuren! Alles moet voor haar zwichten!.... Maar zij zal toch gravin de Rivoli worden - ik heb mij dat nu eenmaal in het hoofd gezet.... en nu zij zoo eigenzinnig is en mij zoo tracht te dwarsboomen, nu zal het gebeuren - daar kan zij zeker van zijn!....’
Inmiddels zou het bal een aanvang nemen, en weldra klonken dan ook, tot groote vreugde der jeugdige leden van het gezelschap, de eerste maten eener levendige, meêsleepende wals hun uit de prachtig versierde balzaal tegemoet. In een oogwenk hadden alle cavaliers hunne dames den arm aangeboden, en einde- | |
| |
lijk was ook voor Hélène het eenige gelukkige oogenblik van den avond aangebroken, nu zij aan Waldheim's arm eenige toeren door de zaal deed, terwijl de dansende paren hun in bonte mengeling voor de oogen dwarrelden, en de levendige muziek hun gesprek voor ieder ander onverstaanbaar maakte.
‘Waarom ben-je toch in zoo lang niet meer hier gekomen, Eduard?’ waren Hélène's eerste woorden. ‘Grootmama heeft ontelbare keeren naar je gevraagd.... en ik.... O, je weet niet hoe verlangend ik naar je komst heb uitgezien!’
‘Vraag-je mij dit nog, Hélène?....’ merkte Waldheim eenigzins bitter aan; ‘moest ik mij nog spoediger aan de beleedigingen van uw broeder komen blootstellen?’
De tranen sprongen Hélène in de oogen.
‘O, Eduard! Alsof mij die niet nog veel smartelijker waren! Alsof ik niet duizend martelingen heb uitgestaan van avond en....’
‘Vergeef mij, lieveling!....’ fluisterde Waldheim getroffen. ‘Vergeef mij die bittere woorden, die mij ondanks mijzelven ontsnapten! Ik voel mij ontstemd, verdrietig, ongelukkig.... en dit maakt mij onrechtvaardig!....’
‘Zeg mij toch, dat die kleingeestigheid van Henri je onverschillig laat!....’ zeide Hélène smeekend. ‘Want ik voel dat ik mijn broeder zou kunnen haten.... als ik moest denken dat zijn bejegening je werkelijk gekrenkt en beleedigd had!.... En dit is zulk een pijnlijk gevoel voor mij... Zeg mij dat je dergelijke nietigheden beneden je acht!....’
| |
| |
‘Ik vergeef het hem om uwentwille, Hélène, omdat hij uw broeder is,’ antwoordde Waldheim ernstig. ‘Ik heb er altijd een voorgevoel van gehad dat hij mij vijandig zou zijn.... je herinnert je nog wel, hoe ik juist daarom er op stond, eerst zijn terugkomst af te wachten....’
‘Maar mijn verloofde zou hij toch niet aldus hebben durven bejegenen!’ merkte Hélène levendig aan.
‘Uw verloofde!.... Maar Hélène, denk-je niet dat als hij in de verste verte iets dergelijks kon vermoeden, hij alles in het werk zou stellen om zulk een engagement te verbreken?.... Hij, die zijn onbuigzamen trots niet eens tegenover een vreemdeling kan onderdrukken.... hoe zou hij het vinden, als hij mij als zijn schoonbroeder moest dulden?....’
‘Wie is toch die vriend van hem, die graaf de Rivoli, die hier logeert?’ hernam Waldheim, nadat beiden eenige oogenblikken het stilzwijgen hadden bewaard, ‘Ook deze heeft getracht een zeker air jegens mij aan te nemen.... maar hij was uw broeder niet.... hem behoefde ik dus niet te ontzien, en ik heb hem dan ook op zijn plaats gezet!....’
‘O, spreek mij niet van hem.... ik kan dien man niet uitstaan - ik heb letterlijk een afkeer van hem!....’ zeide Hélène haastig, weinig vermoedende dat hij, van wien zij spraken, hen sedert eenige oogenblikken onafgebroken met de oogen volgde, en voortdurend blikken vol haat en ijverzucht op Waldheim wierp.
‘Henri heeft zeer veel met hem op,’ vervolgde zij met een zucht, ‘en daarbij is mijn broeder met een nichtje van hem geëngageerd.... daarom moeten wij hem, naar het
| |
| |
schijnt, hier dulden!.... Ik wilde echter dat hij nooit gekomen was; hij oefent een zeer verkeerden invloed op Henri uit; hij is letterlijk zijn kwade genius. Hij vleit hem den geheelen dag, en roemt al zijn verkeerdheden.... met welk doel begrijp ik volstrekt niet....’
‘Ik geloof, helaas, dat ik het maar al te goed begrijp, Hélène!.... Hij wil den broeder voor zich winnen, omdat hij de echtgenoot van diens zuster hoopt te worden.... Dat is de geheele zaak. Ik heb hem den geheelen avond in het oog gehouden en....’
‘O neen, Eduard, denk dat niet!’ viel Hélène hem snel in de reden. ‘Geloof me, dat is enkel verbeelding van je!.... Vooreerst heb ik hem reeds bij elke gelegenheid duidelijk genoeg mijn afkeer getoond en.... in geen geval zou mijn broeder ooit zijn aanzoek begunstigen, want naar ik hoor is de Rivoli alles behalve iemand, dien men tot echtgenoot voor zijne zuster zou wenschen.... en Henri is wel kleingeestig, hoogmoedig, maar hij zou mij toch niet willens en wetens mijn ongeluk tegemoet willen zenden!....’
‘Nu, wellicht heb ik mij vergist; ik hoop het ten minste.... want het zou mij een onuitstaanbaar gevoel zijn, als zóó iemand de oogen tot mijn Hélène durfde opheffen en.... maar zie eens!’ viel Waldheim zich zelven eensklaps in de rede. ‘Daar ginds staat uw broeder en verliest ons geen oogenblik uit het oog!.... Het is misschien niet voorzichtig, dat wij zoo lang met elkander blijven spreken....’
‘Henri mag er van denken wat hij wil,’ zeide Héène, met een soort van ongeduld, ‘laten wij ons niet
| |
| |
aan hem storen, Eduard!.... wie weet wanneer wij weder in de gelegenheid zullen zijn elkander te zien en te spreken?....’
‘Luister, lieveling, laat ik je zeggen wat mijn plan is: je weet dat de graaf, die volstrekt niet wil dat zijn dochter danst, en alleen op ons aandringen heden avond gekomen is, voornemens is zeer vroeg te vertrekken. Hij had mij zelfs gezegd dat hij zich vóór den aanvang van het bal zou verwijderen.... hij zal dus zeker niet lang meer blijven. Vind-je het nu niet beter dat ik met hem mede naar huis ga?.... Wij zouden het verdere van den avond toch niets meer aan elkander hebben.... en die dwang, die voorzichtigheid is immers maar pijnlijk voor ons! Beloof mij liever dat ik deze volgende dagen niet meer teleurgesteld zal worden... maak mij gelukkig met het vooruitzicht, dat wij weldra weder eens een uurtje van rustig samenzijn zullen hebben!....’
‘Zoodra het mij slechts mogelijk is zal ik komen, Eduard; als ik maar een enkel vrij oogenblik heb.... morgen misschien, of anders....’
Zij ging niet voort. Geheel verdiept als zij was in haar gesprek met Waldheim, had zíj niet opgemerkt dat de muziek reeds lang verstomd was, en men bezig was de volgende quadrille te formeeren. Zij zag zich dus eensklaps van alle kanten bestormd om er deel aan te nemen.... doch zij bleef onwrikbaar in haar eerste besluit volharden. Vriendelijk maar beslissend bleef zij weigeren, en toen zeer kort daarop Waldheim met den graaf en Maria vertrokken was, behoefde zij geen afgematheid
| |
| |
meer voor te wenden, om zich het verdere van den avond aan het bal te onttrekken.... Hare koortsachtige opgewondenheid had, zoodra Waldheim niet meer aanwezig was, voor een doffe lusteloosheid plaats gemaakt. Het was haar alsof de feestzaal plotseling een ander aanzien had gekregen; het licht der kronen scheen te verflauwen, de muziek vermoeide haar, al die dansende paren, die haar onophoudelijk voorbij de oogen zweefden, maakten haar duizelig; bleek en vermoeid zag zij slechts met verlangen den afloop van het bal tegemoet, en het was een ware uitkomst voor haar, toen eindelijk de laatste gasten vertrokken waren, en zij zich in de rustige eenzaamheid van haar eigen kamer kon terugtrekken. Met een zucht van verlichting had zij weldra haar prachtig baltoilet voor een gemakkelijk négligé verwisseld, en nadat zij haar kamenier weggezonden had, bleef zij, met het kloppende hoofd op de handen geleund, nog lang peinzend voor zich uitstaren. Het eerste morgenrood kwam reeds haar vensters verlichten, voordat zij eindelijk, vermoeid van het denken, besluiten kon zich ter ruste te begeven, en toen zij, na lang te vergeefs den slaap gezocht te hebben, ten laatste in een onrustige sluimering viel, droomde zij, dat op een bal, waar zij met Eduard gedanst had, Henri dezen in dolle drift voor haar oogen doodschoot.... en toen zij zich in radelooze vertwijfeling op zijn lijk wilde storten, stond eensklaps de Rivoli voor haar.... die haar met een boosaardigen lach voor de volgende wals kwam noodigen!...
‘Wil ik je eens wat zeggen, Henri?....’ begon de
| |
| |
Rivoli, toen de beide vrienden zich, na afloop van het bal, in de kamer van van Bentinck teruggetrokken hadden om nog een cigaar te rooken; ‘je zuster is verliefd op dien ellendigen Waldheim!....’
‘Wat?....’ stoof Henri op. ‘Ben je gek geworden, Alfred?....’
‘Het is zooals ik je zeg; ik heb die twee den gebeden avond scherp waargenomen en.... niet alleen schijnt hij haar geheel betooverd te hebben, maar.... ik weet niet of er niet nog meer achter zit! Mij dunkt dat...’
‘Nu, wat meen-je?’ riep Henri driftig. ‘Je weet, ik heb een hekel aan al die omwegen; kom in 's hemelsnaam rond voor je gedachte uit!....’
‘Als je bedaard wilt blijven, Henri, zal ik je zeggen wat ik heden avond heb meenen op te merken....’ antwoordde de Rivoli schouderophalend, ‘zekerheid heb ik natuurlijk zoo min als jij, maar....’
‘Ik kan niet bedaard blijven, als ik maar een oogenblik zou moeten denken, dat mijn eigen zuster zich zóó ver zou vergeten, om dien kladschilder in ernst aan te moedigen.... Maar ik geloof het niet.... ik kan het niet gelooven!....’
‘En ik ben er van overtuigd!....’ zeide de Rivoli snel. ‘Zij moedigt hem niet alleen aan, maar zij zijn het zelfs volkomen eens!.... Ik zag hen een paar malen blikken van verstandhouding wisselen!.... En dan die kuur van niet te willen dansen! Het was alles afgesproken werk.’
‘Nog eens, het is onmogelijk, Alfred! Hélène is wel wat dwaas en kinderachtig met haar overdreven enthou- | |
| |
siasme voor zulke lui.... maar zij zou toch nooit tot zulk een onzinnigen stap overgaan; buitendien, zij weet dat een mésalliance een gruwel in mijn oogen is, en dat ik zoo iets wel zou weten te beletten.’
‘Zij zou zich niet aan je storen.... wees daar verzekerd van,’ merkte de Rivoli koeltjes aan, ‘je bent haar vader niet!.... Maar dit nu eens daargelaten, wellicht is de zaak nog niet zoo ver gevorderd als ik denk, doch dat zij hem bemint is zeker.... en dat hij daar niet onschuldig aan is, en gaarne een mooie vrouw en een aardig fortuintje wil bemachtigen, is ook zeker! Je begrijpt dus, dat hij niets onbeproefd zal laten om zijn doel te bereiken, als wij zulks niet dadelijk trachten te verhinderen.
Nu weet ik waarom zij mij zoo koel en trotsch bejegende, en onverschillig bleef voor al mijn avances!.... Haar schilder speelde haar door het hoofd! O, die Waldheim! Ik verwensch hem uit den grond van mijn hart!....’
‘Och, het is een voorbijgaande caprice van haar, niets meer - daar wil ik mijn hoofd onder verwedden!’ zeide Henri. ‘Wij zullen er echter spoedig een einde aan maken.... Ja, ja, dat komt er van als men zulke intrigante heertjes ontvangt. Het was een on vergeeflijke onvoorzichtigheid van grootmama, en het zou niet gebeurd zijn, als ik thuis was geweest. Ik kan je zeggen, Alfred, dat hij de oude vrouw ook al zoo heeft weten in te pakken, dat zij geen woord ten nadeele van haar gunsteling wil hooren, en er niet minder op gesteld was dan Hélène, dat ik hem heden avond zou uitnoodigen.
| |
| |
Het is hoog tijd dat ik teruggekomen ben.... de fijne puntjes gaan er zoowat bij haar af, en wie weet waar Hélène haar nog eindelijk toe zou hebben overgehaald! Verbeeld je als ik mijn zuster eens als mevrouw Waldheim had teruggevonden!.... Mevrouw Waldheim!! Ha! ha! Het klinkt prachtig, vind-je niet?....’
‘Het ergste is maar, dat voor mij nu de kans verkeken is!....’ zeide de Rivoli, onrustig de kamer op en neder stappende. ‘Het is een bittere teleurstelling.... dat kan ik je verzekeren.... want ik had een waren hartstocht voor Hélène opgevat! Ik vind haar de mooiste vrouw, die ik ooit ontmoet heb, en ik zou waanzinnig kunnen worden van woede en jaloezie, als ik bedenk dat zij dien gemeenen fortuinzoeker bemint, die....’
‘En juist die jaloezie doet je alles door een vergrootglas zien!’ viel Henri hem in de rede. ‘Daardoor meen je dingen op te merken, die niet bestaan!.... Goede hemel! Je zoudt mij daareven ook wel bang gemaakt hebben met je vermeende ontdekkingen!.... Neen, neen, wees maar gerust, als er al iets van aan is, dan is het toch nog tijd genoeg om het gevaar af te wenden.’
‘Dat zal nog niet zoo gemakkelijk gaan als je denkt, Henri; gesteld dat je den kerel de deur uitzet, en alle verdere toenadering tusschen hem en Hélène tracht te voorkomen.... dan ontmoet zij hem toch op het kasteel, waar hij, geloof ik, door den graaf en zijn dochter erg over het paard wordt getild.’
‘O, dat is minder.... dan zorg ik maar dat zij daar nooit meer alleen heen gaat!.... En dan, wees er zeker van, dat ik haar eens flink zal zeggen waar het op
| |
| |
staat.... en dat ik anders grootmama de oogen zal openen, om Hélène door haar alle omgang met hem eenvoudig te doen verbieden?....’
‘O Henri! Wat heb je nog weinig verstand van vrouwen! Wat weet je weinig, hoe men met haar moet omgaan! Juist zulk een tegenstand zou haar nog meer tot verzet prikkelen! Ik ken die soort van meisjes als Hélène.... met geweld richt men niets bij haar uit - integendeel, zoo iets zou voldoende zijn, om dat, wat nu misschien nog maar een caprice is, tot een waren hartstocht aan te wakkeren!.... Wij kunnen niet voorzichtig genoeg te werk gaan.... en vooral mag zij nooit vermoeden dat wij het geringste bemerkt hebben; dit is de eenige kans die ons overblijft om haar tot reden te brengen.’
‘Nu, als je het beter vindt dat we ons dom houden.... mij wel,’ antwoordde Henri, ‘maar ik kan toch in ieder geval haar in het oog houden en zorgen dat zij dien Waldheim nooit weer alléén ontmoet, noch op het kasteel, noch elders....’
‘Wacht, daar valt mij iets in!’ riep de Rivoli eensklaps verheugd uit. ‘Weet je hoe wij haar het best van die dwaasheid kunnen genezen, Henri?.... Wij zullen hier of daar eens onderzoek naar hem doen; hij woont in Brussel en zal daar natuurlijk overal bekend zijn. Niets is dus gemakkelijker, en daar zulke artisten gewoonlijk een verleden achter zich hebben, dat niet van het voorbeeldigste is, zoo.... Nu ja, vriendlief, ik weet wel wat je zeggen wilt....’ vervolgde hij eenigzins ongeduldig, toen zijn vriend niet nalaten kon hem bij die laatste woorden
| |
| |
spottend aan te zien, ‘ik weet wel dat ik in der tijd ook zoo'n brave Hendrik niet geweest ben.... maar jij ook niet, waarlijk; op dat punt hebben wij elkaar dus niets te verwijten. Enfin, dat doet nu voor het oogenblik niets ter zake.... ik wilde maar zeggen dat wij gemakkelijk eenige staaltjes van hem kunnen ontdekken; ik heb maar aan een mijner vrienden in Brussel te schrijven, en dan kunnen wij bij voorbeeld in een schijnbaar los daarheen geworpen gezegde Hélène het een en ander doen te weten komen. Geloof mij, dit zal meer helpen dan alle hevige tegenkantingen.’
‘En anders bedenken wij maar het een of ander.... of hangen er iets bij;’ merkte Henri aan, ‘trouwens, die poëtische meisjesharten zijn nog al licht in het harnas gejaagd!’ vervolgde hij lachende. ‘De man, dien zij trouwen, moet absoluut een engel, een soort van een heilige in haar oogen zijn!.... Ha, ha! Verbeeld je dat een vrouw het verleden van haar toekomstigen echtgenoot aan haar eigen ideale begrippen zou willen toetsen!.... Wat zou het er slecht voor ons uitzien; het is maar goed dat ze ons niet kunnen nagaan.... anders zouden de meeste mannen moeite hebben een goede partij te doen.... dunkt je ook niet, Alfred?....’
‘Ja, dat is wel mogelijk,’ antwoordde deze droogjes, terwijl hij de asch van zijn cigaar klopte, ‘maar.... om nu nog eens op je zuster terug te komen.... je belooft me dus, dat je mij zooveel mogelijk ter zijde zult staan, en als wij niets meer van dien Waldheim te vreezen hebben, mijn zaak zooveel mogelijk zult bepleiten, wanneer ik oordeel dat de tijd daar is om mijn aanzoek te doen?’
| |
| |
‘Wel zeker, amice, dat weet je immers.... ik heb je toch reeds op reis gezegd dat ik je gaarne tot schoonbroeder zou hebben... vooral als mijn huwelijk met je nicht zou gelukken?’
‘Jongens, Henri, je bent toch een geluksvogel,’ zeide de Rivoli met een zucht, ‘jou engagement met Caroline, die mij vroeger ook al niet hebben wilde, omdat ik een neef van haar was, gelukte dadelijk; het ging alles comme sur des roulettes; ik heb daarentegen weer met allerlei moeielijkheden te kampen.... en daarbij komt nog - alle geldkwesties nu daargelaten - dat jij niets hoegenaamd om Caroline geeft, en dat ik geen raad met mijzelven weet, als Hélène mijn vrouw niet wordt!.... Hemel en aarde zou ik kunnen bewegen om haar te bezitten!....’
‘Juist dit is oorzaak dat je alles zoo zwart inziet!....’ antwoordde Henri. ‘Met verliefde menschen valt niet te redeneeren.... er is hoegenaamd geen reden om je ongerust te maken. Het is wel jammer dat die verwenschte schilder ons nu juist in de wielen moest komen rijden, en dat Hélène zoo eigenzinnig en onhandelbaar van aard is.... maar toch, vroeg of laat wordt zij gravin de Rivoli! Daar geef ik je mijn woord op!’.......
|
|