Daarna spraken zij geen van beiden meer en zagen elkander slechts aan. ‘Jij bent van mij en ik ben van jou!’ schenen zijn oogen te zeggen.
‘Hij valt je zeker nog al mee, Anna?’ kwam haar moeder nu tusschenbeiden om de spanning te verbreken. ‘Hij is in den laatsten tijd nog al snel bijgekomen.’
Zij knikte.
‘Ja....’ zeide zij toen zacht.
‘Hemelsche goedheid!’ dacht Johanna, ‘wat moet daaruit worden!’
Haar had het jonge meisje niet eens opgemerkt, niet eens gegroet. Johanna's koude prozaïsche natuur kwam heelemaal in opstand tegen zoo'n ongelooflijk gemis aan decorum.
Mevrouw Denners keek Johanna aan, zag alles en begreep haar geheel.
‘En dat is zijn moeder!’ dacht zij. Daarop zeide zij hardop met nadruk:
‘Anna.... je hebt Mevrouw Meryan, geloof ik, nog niet gezien. - Vergeef het haar,’ vervolgde zij zich tot Johanna wendend. ‘Wij hebben ons zeer aan uw zoon gehecht. Het laatste jaar is ons huis het zijne geweest’ (er lag een zweem van scherpte in haar toon) ‘en het weerzien grijpt haar natuurlijk aan.’
Anna, door den toon van haar moeder tot de werkelijkheid teruggeroepen, trad dadelijk naar Johanna toe en deze reikte haar koel de hand.
‘Ik dank u en uwe moeder zeer voor alles wat gij voor mijn zoon gedaan hebt,’ zeide zij beleedigend stijf.
Anna zeide niets, maar de zachte oogen die een tijger hadden vermurwd, werden treurig tot Barthold's moeder opgeslagen.
‘Ik ben weerloos, zooals gij ziet,’ stond er in die oogen te lezen. ‘Gij kunt zoo hard jegens mij wezen als gij wilt...’
‘En nu zullen wij ons bezoek maar niet langer rekken,’ viel mevrouw Denners in, die aan het pijnlijk tooneel een einde wenschte te maken. ‘Het zakelijk gedeelte moet gij maar later afdoen. Tot weerziens, Meryan, ik hoop dat gij ons uit Wiesbaden goede berichten zult zenden en wij je als herboren zullen wederzien.’
Zij drukte hem de hand, en Anna deed hetzelfde. Daarna een paar koele afscheidswoorden tegen Johanna.... en een oogenblik later ging de kamerdeur dicht.
‘Bart....’ begon Johanna, zich voor hem plaatsend, ‘ik moet je zeggen....’