Oeuvres complètes. Tome XXII. Supplément à la correspondance. Varia. Biographie. Catalogue de vente
(1950)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 286]
| |
Appendice V
| |
[pagina 287]
| |
Doch in de gemaeckte molens wordt deze boom gestelt ∞ van 10¼ voet, waer naer de uytreeckeningh gemaeckt is. En de keeren werden genomen op 250 in een uijr, waerdoor dan oock de keeren van 't schepradt komen op 500 in een uijr. Nota dat dese 500 keeren van 't schepradt bevonden sijn bij gelijck water en het radt diep gaende alleen 11 duijm, daer nochtans in de reeckening dese diepte gestelt werdt 17¾ duijm, en vereijscht is geweest dat het buytewater 6 a 7 duijm hoogher soude sijn als binnen. waer door de keeren minder in een uijr souden sijn os meerder kracht van paerden vereyschen. Nochtans werdt dat niet geconsidereert, maer de keeren als voren op 500 genomen. Daer om staet te bedencken of in de practijck dese rosmeulen niet vrij minder uijt werpt dan volgens den Timmerman Hans Janz. Petersom sijn calculatie. Notandum dat de windmeulen met deselfde kracht gedreven deselfde quantiteijt van water of weynigh min, tot meerder hooghte als van 6 duijm soude konnen op malen. Daerom indien men soo een achtkante molen wilde gebruycken in plaetse van de bewuste Rosmolens, soo soudemen daer breede schepraden aen maeckende, en die veel min diep gingen dan dè 4½ voet, misschien meerder uytwercken als met de Rosmeulens. Schepradt van 9 voet diameters, met 20 scheppers, welcker lenghde is 10 voet. Alles Amsterdamsche voeten. De schijfloop D van 19 staven. sijn diameter 2 voet 8¼ duijm. Het kamradt F van 38 kammen, sijn halve diameter 2 voet 8¼ duijm. Lenghde vande boom daert paert aen treckt 8 voet 3 duijm, K I C profil van de watergangh, bevattende 3 scheppers. K sijn drempel. Het schepradt is gesoncken tot 2 voet onder de hooghste peijl, en 1½ voet onder de peijl die de kelders in de laeghe deelen der stadt verdragen konnen. Nota of niet de spillingh der windmolens werdende gestelt op ⅕ of ⅙ der bevattingh verstaen werdt dat het buytewater 3 of 4 voet hogher als binnen staet. Want | |
[pagina 288]
| |
deze spillingh soo veel te grooter moet wesen als de hooghten meerder is die men op malen moet. Dat er noch iets anders schijnt geconsidereert te moeten werden, te weten de kracht die van noden is om in gelijck water het radt om te doen gaen, welcke kracht moet bijgedaen werden tot de kracht die tot het op malen van 7 duijm hooghte door reeckening is uytgevonden. Pag. 15. De Heer Huddens reeckening is dat sijn meulen met 2 paerden gaende, sijnde de schepraden 10 voeten breedt, en gaende 17 duijm diep, opmalen kan in een uyr 7 duym hoogh 232068 cubic voet waters. Maer nae de Rekeningh van Hans Janz. Petersom, soo komen alleen 169553 cubic voeten; en dat noch volgens de 500 keeren des scheprads in een uijr, die hij bevonden heeft door 2 paerden te geschieden op gelijck water (gelijck water is dat buyten en binnen even hoogh is), en het schepradt maer 11 duym diep gaende. Men moest ondersocht hebben bij experientie hoe veel keeren het radt dede in ongelijck water dat buyten 7 duijm hoogh was, en sinckende het radt 17 duijm onder het binnen water, of 17¾ duym, daer Petersoms reeckeningh op gemaeckt is. Pag. 13. De Heer Hudde seght, dat door de Rosmeulen van 10 voet scheprads breede met 2 paerden, in een uyr, konnen perpendiculariter gelicht werden 7 duijm hoogh 232068 cubic voeten waters. en daerom 1624480 cubic voeten 1 duym hoogh. sijnde dese getalen tot malkander als 1 tot 7. Hier door vindt hij stellende 710 keeren des scheprads in een uijr, te sijn begrepen tusschen ieder 2 vande 20 scheppers, 752 pond waters. Om welcke ponden te begrijpen soo reeckent hij dat het schepradt moet 17 duijm diep gaen. Nae dese reeckening nu soo soudemen 1624480000 cubic voeten konnen 1/1000 deel van een duijm opmalen, in de selve uijr tijdt met de selve molen en paerden. waer door tusschen ieder 2 scheppers souden komen 752000 ponden waters, om welcke te krijgen, als men stelde dat het schepradt 17 duijm als vooren diep gingh soo moet het selve radt 1000 mael soo breedt sijn als te vooren, dat is 10000 voet. Welck radt dan door dese 2 paerden soo menighmael in een uyrals te voren omgedreven werdende, soo souden die niet swaerder te trecken hebben, als wanneer sij de 232068 cubick voeten waters, in een uyr, 7 duym hoogh opmaelden. 't Welck absurd is, want om het selve radt van 10 voet met gelijck water om te doen gaen 500 keeren in een uijr, soo sijn 2 paerden nodigh. Ergo 2000 paerden noodich om een radt van 10000 voet breedt te doen gaen in gelijck water. En noch een weijnich meer, als het water buyten 1/1000 deel duyms hooger is. Hij sal misschien antwoorden dat als men d'experientie gedaen heeft met gelijck water en 11 duijm radts diepte, en bevindt 500 keeren in een uijr, dat toen de paerden bijnae geen arbeydt deden, of altijdt op ver nae haer volle krachten niet van doen hadden. En dat men alleen heeft willen sien hoe veel keeren sij op een ordinarie pas souden doen in een uijr. Ick vraghe of hij de bewegingh vant schepradt in gelijck water reeckent als geen kracht van doen hebbende, 't welck ick heel anders reekene, en dat daer toe al groote | |
[pagina 289]
| |
kracht van nooden is. Welcke kracht ick oock kan uytcyferen, en deselve moet bij gedaen werden tot de kracht die volgens de Heer Huddens calculatie noodigh is om sijn water 7 duijm op te malen.
In een achtkante watermolen met windt gedreven. Het schepradt 18 voet diameter. De scheppen 12½ duym breedt. 28 scheppen. Diep in 't water 4½ voet. Het buyten water 6 duym hooger als binnen sijnde. Dit radt dede met een doordringende oostwindt 490 keeren in een uyr. Het schepradt met eens om te draeyen bevat 171⅕ cubic voeten waters. Dit radt heeft ⅙ vande bevatting openingh voor 't spelen en werdt bij sommighe de spilling of leckking gehouden op ⅖ vant geheel water. doch by Petersom alhier gestelt op ⅙. En om dat dese molens niet en malen als met moye koelten soo werd daer voor genomen de helft van den tijdt. |
|