No 2656.
A. de Graaff à Christiaan Huygens.
1er janvier 1691.
La lettre se trouve à Leiden, coll. Huygens.
Elle est la réponse au No. 2652.
Amsterdam den 1 Januarij 1691.
Mijn Heer
hebbe UE aangename van den 26 dec. 1690 wel ontfangen en de ingeleydeGa naar voetnoot1), op dien selfden avont, noch aan mijn soon gesonden met een matroos van Brandenburg, die aanstonts zoude vertrekken, zoo dat vertrouwe dat ze hem wel zal behandigt wezen. 't is mij lief dat uE noch iets vint in mijne mathematische werken dat u behaagt. Ik hebbe niets van de uwe als dat van de horologiens.
hier nevens gaan drie brieven van mijn soon, hebbe twee daarvanGa naar voetnoot2) zoo even ontfangen, ende andere voor twee dagenGa naar voetnoot3), die ik uE niet toesont omdat ik er noch meer verwachte, en oordeelde het te laat te wezen om mijn zoon meerder te schrijven, 't welk ook gebleeken is omdat de scheepen Vrijdag zijn vertrokken, uijtgenomen Java dat vast raakte int uytloopen.
Eyndigende, wensche dat de horologiens goet succes mogen hebben, en ook voor UE een geluk en salig nieuwe jaar. Verblijvende mijn Heer sijn ootmoedige Dienaar
Abraham de Graaff.
het kasie etc. wert UE met het eerste openwater toegesonden.
Aande E: Heer
Mijn Heer Constantyn Huygens Heere van Zuylichem, om te behandigen aan sijn E. Broeder de Heer van Zelem
In 's gravenhage.