No 2521.
J. Hudde à Christiaan Huygens.
30 avril 1688.
La lettre se trouve à Leiden, coll. Huygens.
Elle est la réponse au No. 2517.
Desen 30 April 1688 in Amstm.
Mijn Heer
Ik heb wel ontfangen u Eds. missive aan mij geschreven den 24 dezer, nevens zijne schriftelijke consideratienGa naar voetnoot1) op d'uitval van uEds. horologien die 't reijsje na de Caap de Bon. Esp. onder de directie van de Helder en de Graaf gedaan hebben, met een bijgaand caartje daartoe specterende, geaddresseert aan de heeren Bewindthebberen van dese kamer. Door een kleene indispositie van koorts heb ik niet eerder als gisteren dezelve konnen overhandreyken; en is alles gestelt in handen van de heeren, zomenze noemt, vant pakhuijs, (dat zijn die geene, die onder anderen de Stuurlieden examineren). Om alles accuratelijk na te zien, daar op in te neemen het sentiment van persoonen in die konst meest ervaren, en alsdan Rapport te doen aan de Vergadering. Wij zijn ondertusschen verblijt, dat uEds. calculatie zo wel na zijn oordeel is uitgevallen, en dat hij meent, de zaak gevonden te hebben. Voor mij ik heb te weijnig tijds om alles wat daar toe hoort na behooren te examineren, en alzo zelfs het genoegen, dat daar uijt moet resulteren, door eijgen oogen te konnen beschouwen. Evenwel die door uEds. oogen ziet in diergelijke zaaken, gaat dikwils zekerder als die er ziet door zijn eijgen. Ik wi lderhalven aan een goet succes niet twijfelen, zullende uEde. 't geen alhier verders daar in zal voorvallen van tijd tot tijd gecommuniceert werden. Waar mede deze dan afbrekende, zal ik blijven
Mijn Heer
UEds. ootmoedigen Dr.
J. Hudde.
Mijn Heer
Mijn Heer Christiaan Huijgens van Zuilichem,
in
's GravenHage.
Met de postwaagen. port.