Oeuvres complètes. Tome I. Correspondance 1638-1656
(1888)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 15.
| |
[pagina 29]
| |
dige. Met verlange sien wij te ghemoet de Heere RivetGa naar voetnoot3), en zal, en int' ghemeijn, ende bijsonderlyck mij een groot ghewicht ende behulp geven in raedt ende daedt. Sic deus noster omnia fortiter dirigit & suaviter disponit. De Heere DauberusGa naar voetnoot4) verlanght Uwe Ed: Soon te mogen diene, Ick verseeckere Uwe Ed: van mijne hartelijckheydt; mijnes SoonsGa naar voetnoot5) ghewillicheydt; ende Dauberi grondige gheleertheydt. Een dinck hebbe ick met voordacht overgheslagen in den brief aen Haere Hoogheydt, dat ick van dage bevonden hebbe dat hier Cimices zijn, ende soo veel ick worde bericht, is maer in een quartier twelck met weghnemen van een solder (ontrent de camer voor uwe Ed: Soone ghedestineert) seer licht can ghebetert worden. Ick versoecke daer toe Ordre. Altemet worde ick aenghesproocke, wat hope is, van Excercitiv-meesters daer inne wij oock Ordre zullen afwachten
Myn Heere hiermede eyndige ick, ende blijve Uwe Ed: ende der Uwen gansch Dienst bereyde vriendt L.G. van Renesse. 8 Novembre 1646 Breda. |
|