Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdAppendix 2 Lofdichten 1625CommentaarEen vergelijking van de drempeldichten voor de Zeeuwse uitgave van Batava Tempe en 'tCostelick Mall met die voor de bundel Otiorum libri sex brengt een opvallend verschil aan het licht. Werd de Zeeuwse bundel ingeluid door Zeeuwen, deze Haagse bundel kent lofdichten van Amsterdamse en Leidse dichters en - als laatste opgenomen - ook een van Jacob Cats, die toen reeds pensionaris te Dordrecht was. Om de Amsterdamse en Leidse gedichten had Huygens zelf gevraagd. Aan Hooft schrijft hij in april 1625: ‘Dus hebben mij ten laesten mijne Vrienden met den arm op Straet gesett; daer ick nochtans voorgenomen hebbe sonder u.e. goetvinden niet te verschijnen. Dat goetvinden versoeck ick vriendel in weinighe regulen van u.e. hand uijtgedruckt te mogen sien; Ick salder het voorhooft van desen Boeck mede verstaelen...Ga naar eindnoot1
Waarschijnlijk op dezelfde dag vraagt hij in het Latijn aan zijn Leidse vrienden Brosterhuisen en Van der Burgh hetzelfde. Uit Amsterdam komen drempeldichten van Hooft, Laurens Reael en Joost van den Vondel, uit Leiden krijgt Huygens verzen van Van der Burgh, Brosterhuisen, Barlaeus en Westerbaen.Ga naar eindnoot2
Worp heeft de lofdichten voor de Otia opgenomen in de bijlage van het tweede deel van de Gedichten. Van de drempeldichten die ik hier opneem geef ik in volgorde van Appendix 2, in het kort relevante verdere gegevens. | |
1Dit sonnet van Hooft is hier afgedrukt naar de versie in de Otia. Zie voor de meest recente uitgave Tuynman en Van der Stroom 1994, nr. 205. Zie voor een commentaar op dit sonnet Leerintveld 1994. Zie ook Proeven ii. | |
[pagina 767]
| |
2Zie voor dit tweede gedicht van Hooft ook Proeven ii en Tuynman en Van der Stroom 1994, nr. 206. Ook dit gedicht is afgedrukt naar de Otia. | |
3Dit sonnet van Laurens Reael is bewaard gebleven in het handschrift dat Huygens bij de kopij voor zijn bundel heeft gevoegd. Het wordt bewaard in de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (signatuur 29 Am). Op het handschrift van Reael noteerde Huygens twee alternatieven, die, nadat hij ze aan Reael had voorgelegd, in de Otia zijn terechtgekomen. Zie voor een uitgebreide bespreking hiervan Leerintveld 1991, waarin ook Rerael's hoffelijke antwoord op Huygens' suggesties voor het eerst is gepubliceerd. De tekst van het gedicht is naar de Otia. De varianten in het handschrift zijn: r. 2 Reael: soete Huygens: serpe r. 3 Reael: serpe schamperheijt Huygens: <s>>heil'ghe bitterheit Reael: heylsaem' bitterheyt | |
4Dit gedicht van Jacob van der Burgh is ook bewaard in een handschrift dat bij de kopij voor de Otia heeft behoord (ubl, Hugh. 37, Burgh 4.) Ik geef de tekst wederom naar de Otia, die het handschrift getrouw volgt. Enkele wijzigingen door Van der Burgh in het handschrift aangebracht zijn: r. 9 Nut, in de marge na knoeiwerk *<V>>Nut* herhaald. r. 20 haren ] sijn r. 38 hebt hooren ] kan hooren ] en hooren r. 47 Rijkend ] Stijgend' | |
5Van dit gedicht door Jacob Westerbaen heb ik geen handschrift gevonden. Het is weergegeven naar de Otia. | |
6Dit vers van Johan Brosterhuisen is werkelijk ‘naar Den Haag gegaan’. De brief met dit gedicht is bewaard gebleven in de ubl (Hug. 37, Brosterhuisen 2). Het eerste blad van deze brief draagt het adres: A Monsieur Monsr. Constantin Huijgens Chevalier etc. à La Haije. Cito Cito port. Huygens noteerde er de datum van ontvangst op: 7a Apr. '25. Het handschrift kent een verduidelijking in regel 4. Brosterhuisen herhaalde het woord ‘waer’ boven het gevlekte in de regel. | |
7Ook van het lofdicht van Vondel is het handschrift bewaard: (uba, Vdl. Hss. 1 A 29). Ook dit heeft tot de kopij behoord. Huygens noteerde er als datum van ontvangst op: 8a Maij 25. De tekst is wederom naar de Otia, die niet verschilt van het handschrift. | |
[pagina 768]
| |
8Dit is het derde lofdicht van Hooft, in de Otia opgenomen met de ondertekening n.n. Waarschijnlijk om de niet ingewijde lezer niet de indruk te geven dat de vriendschap en niet de poëzie zoveel lovende woorden uitlokte. Zie ook mijn commentaar bij gedicht [117], waar ik de door Tuynman en Hellinga onderkende mystificatie afwijs.Ga naar eindnoot3 Het gedicht wordt hier afgedrukt naar de Otia. Zie ook Proeven ii en Tuynman en Van der Stroom 1994. | |
9Ook dit lofdicht van F.B. (= Jacob Cats) is in handschrift overgeleverd (uba, 28 E 19, collectie Diederichs). Het heeft één wijziging: r. 4 Maar ] En |