Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
[90] Gorichom.(aant.) (aant.)Die mij benijdelick 's hooghs Arckel-huijs besitt
Ter aerden effende was verre van sijn witt:
Wat gell ick zedert min, wat kan ick minder gelden
Soo lang mijn' muren staen, en 'tklaver in mijn' velden
5[regelnummer]
Voor klaver niet en wijckt? zoo lang mijn' volle Merw,
Mijn' welgewrongen melck, mijn' altijd-bollen terw
Te winste van mij haelt; soo lang mijn' aerde Punten
Het oogh verbijsteren dat op mij derve munten?
Segt dan, seght selver, Nijd, segt met den bitsten beck,
10[regelnummer]
Maer segt waerschijnelick, Wat's Gorichoms gebreck.
|
|