Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
[71] Aen de vrije Nederlanden.(aant.)Laegste Landen, hoogste roem
Van der Landen luijster-bloem,
Straet van steden, Stadt van dorpen,
Die den anderen beworpen,
5[regelnummer]
Hooghe heckens vanden Leew
Twonder-dier van menigh' eew;
Leert u kennen, Weelde-weiden,
Leert u selven onderscheiden
Van u selven, na den tijd
10[regelnummer]
Die ghij waert en die ghij zijt:
Leert uw' ooghen ondervragen
Na de doncker' donder-dagen,
Na de Nachten sonder Maen
Die u over zijn gegaen;
15[regelnummer]
Doe de Sonne-paerden stickten
En haer ooge schemer-blickten
Door de smoockerighe wolck,
Die van midden uijt uw volck
En haer' opgeschroeide wonden
20[regelnummer]
Naer de sterren werd gesonden,
Die de verre vlugger geest
Lang te boven was geweest.
Doe den Huis-mann van uw' velden
In sijn' Mutsaerden ontgelden
25[regelnummer]
Dat hij 'tmenschelick gebod
Van een' Opper-onder-God,
Die sijn' Schepper scheppen konde,
Inde Tafel niet en vonde
Die der Heiligen Gewiss
30[regelnummer]
Waerheit, Wegh, en Leven is:
Doe het opgestolde swieren
Van uw' droevige Rivieren
Waer' verschapen in een' vloed
Van vergoten Borger-bloed,
35[regelnummer]
Hadden sij den zilten regen
Van uw' tranen niet gekregen,
Diese vochtich overstolp,
| |
[pagina 239]
| |
En de dorpels over holp.
Eenicheijt trad door uw' straten
40[regelnummer]
Die de Roover had verlaten
Aende Moll en aende Muijs;
Grouwel sat in 'theiligh huijs,
En de Priesters leerden scholen
Onder hagen, onder holen,
45[regelnummer]
Mette harpen buijtens vest
Aende Willigen gevest:
Vreemdelingen die het sagen
Konden in 'tvoorbij gaen vragen
Wasser emmer in dit sand
50[regelnummer]
Timmer, Tuijn, of Menschen-plant?
Teere Maget, soo voll wonden,
Soo verslingert, soo verslonden,
Leeft hij noch in uw gedacht
Die u uijt de flauwte bracht?
55[regelnummer]
Wel hem in het eewich rusten,
Wilhem was het die u kusten
Wilhem die u uijt het sand
Steunden op sijn' trouwe hand,
Die u Vaderlick omarmden,
60[regelnummer]
Die uw' aderen verwarmden,
Diese, selver afgevoedt,
Voedde met sijn herten-bloed.
Met begondt ghij 't hoofd te stijgen,
En de wangen weer te krijgen
65[regelnummer]
Die soo menigh Buren-Vorst
Vlammende beloeren dorst.
Maer hoe werd u weer te moede
Met de niew-gepluckte roede
Die den Hemel op u sleet,
70[regelnummer]
Doe ghij weder 'tswarte kleed,
Weder Wees' en Weêw geworden,
Om de siecke lenden gordden,
En uw' Vader, en uw' Helt
Voor uw' Voeten saeght gevelt?
75[regelnummer]
Hemel, sprack in u 'tbenouwen,
Is u 'tgroote werck berouwen,
En 'tgeluckighe beghinn
| |
[pagina 240]
| |
Mijner Vrijheit uijt den sinn?
Ben ick uijt de diept' gekommen,
80[regelnummer]
En ter halver hooghd' geklommen
Tegen 'tfeller ongevall
Van soo veel te dieper' vall?
Eewigh Rechter, zijn 't dijn' rechten
Daer mijn' Borgeren, dijn' knechten,
85[regelnummer]
Spade voor ter walle staen,
Vroege voor ten trommel gaen,
End en sulstu hunne dagen
Noijt ontwolcken van de plagen
Die sij wel verdienen, Heer,
90[regelnummer]
Maer dijn' vijanden noch meer?
Zulcke waren Zions klachten
Doe de Goddeloose machten
'Theiligh Heir en eijgen lot
Vanden onverwonnen God,
95[regelnummer]
Vande Philistiner stranden
Voor sijn' poorten quamen vanden
Met het brieschende gelaet
Van een' anderhalf Soldaet.Ga naar margenoot+
Maer hoe slaest du op de rotsen
100[regelnummer]
Die Dij met de hooghde trotsen,
Hooge Rots van Israël!
Werd hij niet tot kinderspel
Die de Mannen dede beven?
Most dat harde hart niet sneven
105[regelnummer]
Voor het onverstaelde scherp
Van een' teere slinger-werp?
Min en saeght ghij niet gedijden
In uw' ongesienste tijden
In 't bedompste van uw' brand,
110[regelnummer]
Overblixemd Vaderland.
Die de weeldrigste gewesten,
Rijck ten Oosten, rijck ten Westen,
Buijten u alleen besat,
Spagnen, vander aerden platt
115[regelnummer]
Over 'tReusen-peil gewassen,
Quam uw' kleijnigheijd verbassen,
En uw swaerste tegenweer
| |
[pagina 241]
| |
Docht hem wegen als een' veer.
Maer uw' trouwe Broeder-Borgers
120[regelnummer]
Vaderlijcke Toeversorgers
Hadden noch haer' hoôp geplant
Op een' teere Davids hand;
Teer en onbedreven beijde,
Soo sij vande memme scheijde
125[regelnummer]
Die Sijn stollende gebeent
Vande Moeder hadd gespeent.
Op die kinderlicke voeten
Gingh Hij Goliath ontmoeten,
Israël stond hals en oogh
130[regelnummer]
Hart en handen naer om hoogh.
Lijdt geen' vreemdeling te vragen
Na de voorbaet vande slagen;
Vragen 't spruijten van uw bloed
Daer ghij Spagnens haet in voedt,
135[regelnummer]
Sendtse naer de Moore-mannen
Die de hengsten in sien spannen
Daer de Sonne-karr na rent,
Sendtse naer het Avond-end,
Sendse door de Zuijder Engde
140[regelnummer]
Achter om de ronde lengde
Vanden gulden werelt-kluijt
Tot soo verr de Naelde stuijt;
Midden uijt der menschen monden
Dien de Menschen-bouten monden,
145[regelnummer]
Dien de buijck tot graf-sté dient
Voor een' afgestorven vriend,
Sullen hun de hooge maren
Van Oragnen wedervaren,
En het welbeleid gewelt
150[regelnummer]
Van soo fieren Leew te veld.
Soo verr hebben Hem de slagen
Van Sijn' Trommelen gedragen
Soo verr heeft de Zee geschudt
Voor en achter Sijn geschutt.
155[regelnummer]
Soo verr telde men de voncken
Die Sijn' ijs're vuijsten kloncken
Uijt het Arragonsche stael,
| |
[pagina 242]
| |
Op het bloedigh Middach-mael
Daer Hij Spagnen leerde dencken
160[regelnummer]
(Turnhout sal't hun doen gedencken)
Dat den Hemel door den slagh
Van een' slinger all vermagh.
Zoo verr sullen sij de baren
Die het Vlaender-vlack bewaren
165[regelnummer]
Ebbeling vertogen sien,
Om de tegenstaende Liên
Die in onsen Winter sweeten
Tuijgende te helpen weten
Hoe Hij daer Sijn' Vorsten-hand
170[regelnummer]
Aenden voor-slagh hadd verpandt,
Hoe hij daer Sijn Macker-mannen
Tuschen Niewpoorts grauwe pannen,
Tuschen Vijand, tuschen Zee,
Mannelick wanhopen dé;
175[regelnummer]
Hoe Hij 't Noorder-natt verengde,
En sijn' bobbelen versengde,
En sijn stranden vloed op vloed
Dé verstremmelen in bloed;
Bloed den oogen uijtgetogen
180[regelnummer]
Die Hem dorsten weder-oogen,
Daer Hij noch de wraeck af trock
Vanden overjaerden wrock
Die een Albert most ontgelden,
Of hij al drij eewen telden
185[regelnummer]
Zedert Nassau neder lagh
Voor een' Oostenrijcker slagh.
Roeptse wederom ten lesten
Naer de Vaderlicke vesten,
En de laeste wonderen
190[regelnummer]
Sullen 'teerst verdonderen.
Toont hun daer de vaste borgen
Van Sijn' onvervaeckte sorgen
In den afgeronnen trots
Van soo menigh' aerde rots,
195[regelnummer]
Daer de Wolven achter schuijlden
Die uw' Lammeren behuijlden,
En ontgrabbelden uw Vee;
| |
[pagina 243]
| |
Tot Hij hun het dubbel wee
Mette woecker gingh betalen,
200[regelnummer]
En vereerden hare palen
Met Oragnens vlagge-swaeij,
Dieder eewigh over waeij'.
Daer ghij nu de snelle klaerheid
Van des Hemels helle waerheid
205[regelnummer]
Onder 'tvredighe gebied
Vande Vrijheid schijnen siet;
Daermen vande strooije toomen
Die 'tbelacchelicke Roomen
Om de vrije Zielen slaet
210[regelnummer]
Vrij en onbenepen gaet.
Daer de bosch-gelijcke reeden
Rondom uw' gekropte Steden,
Die de Welvaert overstroomt,
Cingelen met swart geboomt;
215[regelnummer]
Boomen, die om vruchten varen
Nae de dubble Somer-jaren,
En bedruijpen u te huijs
Met het allvermogend' gruijs,
Met de nootelicke schijven
220[regelnummer]
Daer uw' Zenuwen af stijven,
En uw' Vijand sonder pijn
Ongewoon te derven zijn.
Vaderland, 'k verheff mijn' toonen,
'Tschoonste staet u noch te toonen;
225[regelnummer]
Toont all' die 't verheugen mach
Wat u eewich heugen mach;
Toont hem waer het ruchtigh roncken
Van Castilien is gesoncken,
Hoe die hooge Reusen hooghd
230[regelnummer]
Voor uw' David heeft gebooght,
Hoe de klingen die haer' scheêden
Tegen klingen vreesen deden
Tegen Sijn gesegent loodt
Stomp gestooten zijn en dood,
235[regelnummer]
Hoe de vuijsten diese dreven
Voor de Sijne quamen beven,
Does' haer trotse tong gevelt
| |
[pagina 244]
| |
Tot een, Vrede, groote helt,
Vrede, vrede, vrije Volcken,
240[regelnummer]
Niet en schaemde te vertolcken,
Daer der knijen holle bocht
'Tnederigst gebaer toe broght.
Laet dan alle Trommel-schriften
Door de nauwste keuring siften,
245[regelnummer]
En wij willen noch den dagh
Doorstaen van een' swarer slagh,
Was oijt weecker schuijt de baren
Van een' holler zee ontvaren,
Sagh haer oijt een' sulcke macht
250[regelnummer]
Van een' sulcke t'onderbracht.
Maer de Rust is omgekomen,
Mannen Borgers komt u 'tschroomen
Tegen d'onrust inden sinn?
Moedich, moedich, aen 't beginn
255[regelnummer]
Die het ende t'uwer eeren,
T'uwer baten hebt sien keeren.
Siet de Hooftmann van uw' wacht
Staet u weer voor uijt en wacht.
Sluijt de seven trouwe handen
260[regelnummer]
Die de twee en acht vermanden,
Sluijtse datter wind noch dagh
Door de klemmen heen en magh:
Konnen sij de swaerste Schatten,
'Shemels waerheid t'samen vatten,
265[regelnummer]
En betrouwen haer geweld
Diese t'samen heeft gestelt,
Eewigh winnen, eewigh blijen,
Min en kan u niet bedijen
Laeghe Landen, buijten roem,
270[regelnummer]
Aller landen luijster-bloem.
1623. |
|