Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
[60] Een goet Predikant.(aant.) (aant.)Hij is een Makelaer in ongesiene waren,
Die oore noijt en hoord', in 'therte noijt en warenGa naar voetnoot1
Een Kock van Hemel-kost; een koren Wereld-soutGa naar voetnoot2
Een Christelick Levijt; een' handgeleid' in 't woud;
5[regelnummer]
Een' Trommel van genaed; een Afgesant van boven;
Een Wachter opde poort; een stoot-steen inde Hoven;
Een' schave vande Ziel; een' geessel vande Sond;
Een Segger met gesagh; een Visscher met den mondGa naar voetnoot3
Een Tafel-waerd in 'tKruijs; een' Fackel uijt de wolcken;
10[regelnummer]
Een Engel in gebeent; een Voor-hooft aller Tolcken;
Een wecker daermen ronckt; een scheider daermen schermt;
Een dreigher daermen lacht; een trooster daermen kermt;
De blommen van sijn' tael zijn waerheits bloote leden;
Sijn Groote Meesters will is 'tslot van all' sijn' redenGa naar voetnoot4
15[regelnummer]
Onraed van woorden-keur beswaert sijn uijtspraeck niet,
Wel spreken is 'tbestell van Die hem spreken hietGa naar voetnoot5
En altijd spreeckt hij wel die boden-brood komt halen;
Maer garen laken wij de lakers onser qualen;
Die stormen staet hij uijt, en menigh bitsen tand,
20[regelnummer]
En menigh schudde-muts van menigh onverstand;
'Tverleckerend' voll-op van troetelende leughen,
Van blinde vrienden-gunst, en kan hem niet verheugen;
Geleertheit rekent hij onnooselheit van geest;
Religie 'tonderscheid des menschen vande beest,
25[regelnummer]
Niet redens gaev' alleen. Sijn' boecken zijn de bladen
Van 'tdubbele verbond; de fackel sijner padeGa naar voetnoot6
Ontsteeckt hij aen dat licht; die troostelicke branGa naar voetnoot7
Begaeft, beroert, beleidt, sijn' tongh, sijn hert, sijn' hand;
Het veinsen waer hem konst; het recht gaen heet hij loosheit;
30[regelnummer]
De werelts wijsheit, jock; haer schoonste deughden boosheitGa naar voetnoot8
| |
[pagina 216]
| |
Haer soetste reucken, roock; haer dierste peerlen snott;
En alle vreughd verdriet van elders als van God.
Gedwongen ootmoets pracht is in hem niet te lesen;
Sijn oogh is nederigh, sijn Ziel gelijckt sijn wesen,
35[regelnummer]
Dat defticheit bedaert soo verr beleeftheijt lijdt;
Hij kan door fronssen zien, en lachen t'sijner tijd;
Sijn' kercken sijn soo veel' als huijsen van ellende,
Daer oeffent hij 'tbewijs van 'tsaligh sonder-ende,
Daer deelt hij mannelick in ijeder eens verdriet,
40[regelnummer]
En plaestert grouwel-loos de grouwlen die hij siet;
Bekommering van staet, wat Princen doen en laten
Bekeurt sijn' lusten niet; de tijding vande straten
Ontmoet hem onverhoeds; hij guntse niet een oor;
Gods lastering alleen ontgrendelt sijn gehoor;
45[regelnummer]
En daer hij 'tlos beleid der Koninghen siet hellen
Tot Godsdiensts ondergang en Waerheits achterstellen,
Daer roept hij brand, verraed, en, Vorsten belght u niet,
Ick buijghe voor een Wett van Hooger hands gebiedGa naar voetnoot9
Geschillen, 'twilde vier van all te heete herten,Ga naar voetnoot10
50[regelnummer]
Ontloopt hij ruggeling: men moet hem jaren terten
Om een uer woorden-strijds; de Waerheijt met de Vré
Verhecht hij echtelijck, gelijck sijn meester dé;
Komt d'een van d'ander hand nootsakelick te scheiden
Hij vatt de voorste vast, en koppelt weder beiden
55[regelnummer]
Met losse knoopen toe, daer koele middelmaet
Met stade weer den strick van d'oude trouw om slaet.
Groot Herder Israëls, laet dijn' verkoren kudden
De vruchten dijns Verbonds van sulcke tacken schudden,
Sendt knechten inden Oogst van dese' en beter stoff
60[regelnummer]
Ons wel-zijn hangter aen, en daer aen dijne loff.
|