Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
[50] Mijn' Wederantwoord.(aant.)Jae, danck hebt, beleefde Moppen,
Die mij uw' bepuijnde krop, en
Niettemin bespraeckt gesteent
Soo gewillich hebt geleent,
5[regelnummer]
Trouwer tuijghen van mijn' weening,
Trouwer Tolcken van mijn' meening
Dan het klapperachtigh Ried
Dat den Koning Esel hiet.
Maer vergeeft mij, klare klinckaert,
10[regelnummer]
Mijn vertrouwen op uw' klinck-aerd
Was geen toegedochte klanck,
Maer een toegedichte sanck;
Recht gelijck de minnaers pleghen
Inde wilderniss verleghen
15[regelnummer]
Om een oogh, en om een oor,
Om een tuijghende gehoor,
Struijcken, ongezielde lijven,
Ziel en adem in te lijven,
Om de Wanhoop van de minn
20[regelnummer]
IJet te scheppen van versinn.
Sie ick nu mijn enckel jocken
In een' dubbel ernst betrocken,
Sie ick leeven 'tghen' ick docht,
Amij! off het leven mocht,
25[regelnummer]
Soo wel eer de Grieksche Luijten
Van den Marmer-hacker fluijtten
Die de Vrijster van sijn sné
'Tleven in soogh met sijn' bé?
Welkom dan, en welkom, klinckers,
30[regelnummer]
Welkom luijster-leepe linckers,
Welkom welbelesen tras,
Welkom rijcke letter-kas;
'Kwil van nu aff niet meer daghen
Die uw' daghen moet doen daghen
35[regelnummer]
Met het stijghen van sijn' Sonn,
Die ick onlanx ondervonn;
'Khouw mij ruijm en voll te vreden
Metten romp der holle steden
| |
[pagina 199]
| |
Die de schaduw van uw' heer
40[regelnummer]
Somtijds met haar' volheid eer'.
Hebben u mijn' krancke knepen
'Tleven uijt de borst genepen,
Gauwt ghij door den flauwen galm
Van mijn klachten, over 't kalm
45[regelnummer]
Vande vlacke Zuijder-Ebbe
Die ick maer besien en hebbe
Doe ick van te voren las
Dat mijn' reis verloren was,
Wat en kan ick niet begrijpen
50[regelnummer]
Van het krachtighe beknijpen
Van sijn' dagelicksche stemm,
Hoe haer krakende gehemm
Door uw' laghen heen moet booren;
Wat ghij tongen, wat ghij ooren,
55[regelnummer]
Wat ghij rammlens in't gebeent
Van hem leert en van hem leent;
Wat hij uw' vermurwde schoncken
Leer en leersaemheits geschoncken,
Wat hij letters monde-voll
60[regelnummer]
Heeft vergooten in uw holl!
'Kweet het, kalck, ick weet het steenen,
Dat ghij leent dat kont ghij leenen,
En soo veel ghij berght en draeght
Veilen die 't u verght en vraeght;
65[regelnummer]
'Ksalt u vraghen, 'ksalt u vergen,
'Ksal uw' weerklanck komen terghen,
Ksal als in een' Bijenfuijck
Komen s'modd'ren in het puijck
Vande Goijsche honigh-raden,
70[regelnummer]
'Ksalder mijn' begeert' in baden,
En mijn' snacken in verslaen,
Sonder seggen op het gaen
Dan, danck hebt, beleefde moppen
Die mij uw' bepuijnde kropp en
75[regelnummer]
Niettemin bespraeckt gesteent
Soo gewillich hebt geleent.
mdcxxiii. |
|