Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
[30f] Noch opden selven trant, Door G.R. Doublet.(aant.)Kreegh maer Achilles eens een slurpien uijt de schoncken
soo dickmael nu herschaft; hij wierd van doot weer rap,
Hij stelden tegen hell' en al sich selffs wel schrap,
In wiens gewelt hij leijt soo domm' en diep versoncken.
5[regelnummer]
Want schoon hij heeft nu langh uijt lethe opgedroncken
Die all-vergetens-vocht, dat sinne-sluijm'rend sap,
sijn doot-vervrosen herts manhafte vrijerschap
Sou door dat pittich merch weer heel van nieuws ontfoncken,
En lichtlijck wierd' hij beijd' in sterckt' en soet gedicht
10[regelnummer]
op swaerd en pen daer door gelijck'lijck affgericht.
Soo dat sijn wreet gemoet getemt door macker Zeeden
d'Herschaffers van dat merch, puijck hoofden van ons Lant,
Danck weten sou dat sijn wild-woesten oorloghs-trant
Verselt wierd met vernuft, met geesticheijt, met reden.
omnibus hoc vitium est. |
|