Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
[27] Op de selfde sinn.(aant.)Doe Thyrsis machteloos den droeven oever-boort
Al schrickende gevat al schreijend' hadd' becropen,
Daer't schielick ijs-bedrogh, sijn wenschen en sijn hopen
Sijn hert en al verdronck in Phillis herde moort,
5[regelnummer]
En voelde sijn gebedt ten hemel onverhoort,
En voelde sijnen schat sijn eijghen hant ontslopen,
En voelde sijn gemoet met tranen overloopen;
Wel, seijd' hij noch voor 't lest (off wanhoop voerde 'twoordt)
Wel mijn gedaelde Son, U sterven wil ick achten
10[regelnummer]
Zoo ick U leven de'; { Vergaet } ghij in het nat,
10[regelnummer]
Zoo ick U leven de'; { Versinkt } ghij in het nat,
Daer zoeck' ick oick mijn doot maer in een tranen-badt,
Soo sult ghij dan beschreijt ick schreijende versmachten.
Want zoo doch d'een zoo wel als d'ander sterven doet,
Wat can een coude stroom meer als een heete vloet?
Constanter. eod. die. |
|