Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
[18] IJet boerighs, Aenden Vrijheere van asperen, aengaende Joff. Anna Visschers.(aant.)Roomsch gespann Veneetsche berders,
Tweede vrijster van ons' Herders,
Haeghsche maecksel, Fransche kropp,
Fransche stelling, Haeghsche kopp,
5[regelnummer]
Haeghsch-Veneetsche-Fransche spanen,
Luijt, getuijge van mijn' tranen,
Luijt, getuijghe van mijn' vreughd,
Van mijn' onbevleckte Jeughd:
Luijt, toekomende verblijden,
10[regelnummer]
(Emmers wilt den Hemel lijden)
Van mijn' dorren ouderdomm;
Luijt, mijn' stille Treves-tromm,
Luijt, mijn' Fluijt, mijn' doove Trompen,
Luijt, mijn' feest mijn' druijven-dompen,
15[regelnummer]
Luijt, mijn heusch onnoosel spel,
Mijn vermaeckelick gequell.
Luijt, mijn' voorspraeck bijde Meijsges,
Die wel zess, wel zeven reijsjes,
Seven knechjes wel-gepaert,
20[regelnummer]
Om een boompjen hebt vergaert;
Luijt, mijn sleutel totte Kamers
Daermen zonder gouden hamers
Selden in geraeckt off niet,
Daermen 't Volckgen niet en siet
25[regelnummer]
Dan gedoken inden Doncker,
Daer het Manne-volck heet Joncker,
Daer de Vrijster Juffer heet,
Daer men altijd suijcker eet;
Daer de deuren en de muren
30[regelnummer]
Met fluweele lange luren
Zijn behangen en bedeckt;
Daer men mette Boeren geckt,
Daer het altijd is voll reucken
Recht als in een' kermiss-keucken,
35[regelnummer]
Daer de leren-wanten duijm
Steeckt vol muskes en parfuijm,
| |
[pagina 58]
| |
Daer de mantels en de kragen
Zoo veel' vreemde kleuren draghen
Dat het in een mensch sijn oogh
40[regelnummer]
Flickert als een regenboogh.
Daermen heele Winter-nachten
Met het bloote hooft moet wachten,
Om een handtjen voll gewins,
Op een' Hertogh off een' Prins:
45[regelnummer]
Luijt, mijn eerste wegh-bereider
Totten grooten Menschen-weider
Ga naar margenoot+ West bij Noorden 't Noorder Meer
(Japick, dunckt mij, hiet den Heer.)
Die sijn' hooch-geleerde Ooren
50[regelnummer]
Om den Herder-tramp te hooren
Die ghij hem te wille sloeght,
Goedertieren heeft gevoeght.
Luijt, bij luijten vergeleken
Die voor Luijten noijt en weken,
55[regelnummer]
Luijt, die uwen Trampers naem
Kondigh maeckt en aengenaem,
Tweemael seven Jaer geluijstert,
Meer bevochten dan verduijstert,
Luijt, te veel gepresen Luijt,
60[regelnummer]
Stopt uw' snaren, Anna fluijt.
Wt was de Boeren-deun, zoo haest het Herder-wicht
Sijn' Anna, sijnen schrick, kreegh naerder in t'gesicht,
En sagh haer t'Fluijtgen vast van alle kanten klaren,
En sagh een' Jonghe Rei rontsom haer lijff vergaeren,
65[regelnummer]
En sagh het soet geswell van d'een' en d'ander' koon
Daer mede, zoo hem docht, Sij peilde na den toon.
Ghij die het Roemer-lied aen uwe kroon gehangen,
Geluckigh Heer-Poëet gehoort hebt en ontfangen,
Ghij die verstaet hoe verr' een' Amsteldamsche Fluijt
70[regelnummer]
Verketelt en verdooft een' Haeghsche Herder-Luijt,
Spreeckt vonniss tusschen tween, off niet de lompe Jongen
Sijn schrale darm-geschrapp voorsichtich heeft bedwongen
Daer Annas keel verscheen; Oft niet is, zoo hij meent,
Best tijdelick geswicht, eer schandelick verbeent.
1619. |
|