Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[15](aant.)Als ick emmers moet gelooven
Dat de penne can verdooven,
Diens gelijcke noijt en wierdt
Door een Vrouwen handt gestiert,
5[regelnummer]
Dat het roesten can versuffen,
Dat den schimmel can vermuffen
Dat verstandt, end' dat papier,
Die onsterffelijcke lier.
anna, (dat's genoch gepresen,)
10[regelnummer]
Noch can ick daeruijt niet lesen
Wat de reden wesen mach
Van u weelderigh beclach.
Zoo de mugghen en de motten
Comen U papier verrotten,
15[regelnummer]
Is het anders als het was,
Op een Crijstallijnen glas
Op de Rijnsche Roemer vaten
Weet ghij u verlies te baten:
Daer laveert ghij over heen
20[regelnummer]
Met veel wonderlijcker schreên,
Met veel wonderlijcker slagen
Dan oijt Amstel heeft gedragen,
Als hij vanden Winter Vorst
Was besloten en vercorst.
25[regelnummer]
Wil U pen niet langher schrijven,
Wil sij schroocken off verstijven,
Dat verachtert U niet zeer;
Alsser pen, noch schacht, noch veer
In Europa waer te vinden,
30[regelnummer]
Noch zal dat u handt niet binden
Noch zal U den Indiaen
Met sijn Steenen gade slaen,
Zal U inde vinghers planten
Louter' Ooster Diamanten;
35[regelnummer]
Is den ruijler niet beleeft
Die voor veeren Steenen geeft?
{ Noch en can het } al niet helpen
{ Maer t' en can noch } al niet helpen
Om U vreemde lust te stelpen;
'Tschijnt den ouden swarten Int
| |
[pagina 38]
| |
40[regelnummer]
Hebt ghij alderbest besint,
Die is blijven staen verschroeijen,
Wil niet loopen, wil niet vloeijen,
'Kweet niet wat hem niet en schort.
Water comt hij veel te cort,
45[regelnummer]
Water, water loopt ghij roepen
Over straten, over stoepen,
'Tschijnt daer groote droochte zij,
Juijst gevalt u oogh' op mij
Als off ghij mij waerdich kenden
50[regelnummer]
Om ick weet niet waer te senden
Naer een hoogen heuvel top,
Daermen seijt dat boven op
Neghen Susters, neghen Singsters,
Neghen Dansters, negen Springsters,
55[regelnummer]
Negen Meijsjes sonder vaer,
Negen Vrijsters sonder paer,
Heele daghen sonder rusten
Met een soet geluijt verlusten
Haren ongetrouden Heer
60[regelnummer]
Haren Meester hooft en eer,
Haren leijder haren herder,
Haren Vrijer en niet verder.
'Tmoeter fraeij zijn, ick bekent,
Dan ick diender niet omtrent,
65[regelnummer]
Wilt ghij mij om water sturen
Daermen staech hoort tureluren?
'Kquam mijn leven niet beneen,
Sulcken sang-sot ben ick een.
'Ksou daer even eens staen kijcken
70[regelnummer]
(Waer zal ick het bij gelijcken?)
Als het uijtgesonden kindt,
Dat de moeder gapen vindt,
Hier op't Hoff naer schilderijen,
Daer op straet naer loterijen,
75[regelnummer]
Sorgeloos en onbedacht
Wie het sendt, en wie het wacht.
Maer het gaeter noch al grover,
anna, helpt mij hier eens over,
Die mij dese bootschap verght,
| |
[pagina 39]
| |
80[regelnummer]
Hoe geraeck ick op't geberght?
'Kheb mij somtijdts laten seggen
Datter diepe steijlten leggen,
Daerder dickmaels meer dan een
Heeft gebroken hals en been.
85[regelnummer]
Dat sijn schrickelijcke dinghen,
Daer ick lichtelijck het singen
Van dat maechdelijck gedrocht
Uijt den hoofd' om stellen mocht.
Sou niet al de werelt seggen
90[regelnummer]
Die mij in het sandt sach leggen,
En gerolt van boven neer,
Noch verdient sijn sotheijt meer?
Seker, anna, sonder mallen,
Laet ons daer niet meer af kallen,
95[regelnummer]
Alles inde redlijcheijt,
Stopt U water-giericheijt,
Mooght ghij op papier niet schrijven,
Laet u handt in glasen drijven,
Is't niet swert zoo is het wit,
100[regelnummer]
Soeckt niet meer dan ghij besit
Waerom wilt ghij mij beladen
Met Ws hertten overvloet?
Ghij cont missen sonder schaden
Dat mij schande costen moet.
Constanter. 5.o Id. Maij: mdcxix Hag. Com. |
|