Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
[14] Op het Diamantstift van Joffw. Anna Roemers.(aant.)Ghij die den snellen treck op het gelasen blad
Van 'tVischer Meisgens handt siet slingeren en wenden,
En qualijck mercken kont waer 'tende zal belenden
En van zoo vremden werck de reden niet en vatt,
5[regelnummer]
Hoort watter onder schuijlt, de penne die zij hadd
En over 'sroemers ijs soo wonderbaerlick menden
(Dits een veranderingh die Naso noijt en kenden)
Was een bevrosen dropp van Hippocrenes natt.
Gaet, Vreemdelingh, veracht ons' koude noorder landen,
10[regelnummer]
Bij't heete vruchtbaer sand van uw versenghde stranden,
Beschuldight onsen vorst van weinich vrucht off gheen:
Heeft China, heeft Peru, heeft Indien vernomen
Uijt sijnen warmen schoot te wesen voortgecomen
Oijt kostelicker nat, oijt konstelicker steen?
1619 |
|