Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
[6](aant.)'Ten is noch hert, noch sin, noch lust, noch wil, noch jonst,
Die mij, Heer Bruijdegom, op deser uer ontbreecken
Om U een Bruijloft-liedt in 'tlangh en 'tbreet te spreken
Vervolgens t'oudt gebruijck: 'Tis wetenschap en const.
5[regelnummer]
'Ten is noch luijheit sloff, noch ledicheijt vermuft
Die mij voor U, Vrouw Bruijt, beletten te verschijnen
Met handen vol papiers, met verssen bij dozijnen,
Met Liedtgens sonder endt: 'Tis faute van vernuft.
Hoe zoud' ick connen zijn zoo buijten-schreefvich stout
10[regelnummer]
Dat ick aen { d'Amstel-cant } te voorschijn zoude treden
10[regelnummer]
Dat ick aen { d'Amstel-stroom } te voorschijn zoude treden
Met mijn onrijmich rijm, mijn onbeschofte reden,
Mijn ijdel-windich Dicht, mijn Haechsche-hoofsche cout?
15[regelnummer]
Aen d'Amstel-cant daer ick lest metter daet bevondt
Dat noijt (den ouderdom can mijn gelooff niet binden)
De rechte Helicon in Griecken was te vinden,
Noijt voetstap Pegasi, noijt Hippocrene stondt.
Aen d'Amstelstroom daer mij een wijt-beroemde Zij,
Een Anna Rijmers roem doet vastelijck gelooven
Dat hij mijn Vaderlandt sijn eijghen eer gaet rooven
20[regelnummer]
Die Pieri geslacht besluijt in drij mael drij.
Neen, daer en coom ick niet: mij is wel eer vertelt
Hoe eens een jonghe guijt, die sijn vlucht niet en cortte
Op de maet van sijn wieck van boven neder stortte
Bij Samos in het meer dat sijnen naem noch stelt.
25[regelnummer]
Een oudt wijff seijd' mij eens hoe dat het kint van Sol
(Wat vreemder naem! docht ick) sijn Vaertgiens wagen mende,
En juijst om dat den bloet { 'twagenspoor } niet en kende
En juijst om dat den bloet { de paerden } niet en kende
Quam tuijmlen uijt de locht over hol over bol,
Dat was een kinder-spronck. Ick seijd' de knecht was mal,
30[regelnummer]
Mij dunckt dat ick het sie hoe de luij met hem lachten.
Neen, hola, 'twas te bont, Dat sal ick mij wel wachten
Hij past voor eerst sijn pols die seker springen sal.
| |
[pagina 25]
| |
Vergeeft 'tmij Bruijdegom, nu vrijer, merghen man,
Vergeeft het mij Vrouw Bruijt, nu vrijster, merghen vrouwe,
35[regelnummer]
Zoo ick voorsichtelijck, van vreese dat 'tmij rouwe,
Van gronde niet en wil die 'tswemmen niet en can.
Godt gev' u veel genuchts veel winter-langhe nachten,
Een wil, een siel, een hert, een sinnen, een gedachten
Godt gev' U veel geluckx veel jaren in en uijt
40[regelnummer]
Bekende Bruijdegom, en onbekende Bruijt.
Constanter. ludebam quam ocyssimè Proprid. Cal. Febr. 1619
Aende Eerentfeste Sr. Marcus de Vogelaer ende Joffre. Geertruijt van Keulen teghens haerluijder aenstaende Bruijloft feest. |
|