Korenbloemen(1996)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Rad van onrust Parijs, 8 januari 1664 Mijn leven is gespekt met witt' en zwarte lagen. Veel heb ik willen doen, meer heb ik moeten dragen. Mijn doen is trouw geweest en vlijtig waar het most; veeltijds was 't werk gedaan als 't even scheen begost. 5[regelnummer] De vrucht is vreugd geweest van wel-doen, en wat garen van nooddrufts middelen, wat opdoen, en wat sparen. Mijn dragen is, voor goed, haat, nijd en spijt geweest en alle dagen schier een nieuw ondankbaar beest. Misduide onnozelheid, krakelen vals geweven; 10[regelnummer] veeltijds mijn goed gedreigd, somtijds eens lid of leven; voor oude vriendschap nieuw bedrog, en zwarte kunst van averechts beleid voor toegezegde gunst. Rust heb ik niet gekend. Als alle ogen toe zijn, en alle mensen dood, omdat ze zat of moe zijn 15[regelnummer] (hun halve leven dood, en sommigen wat meer, wier zinnen geen ontbering prikkelt, en geen eer) dan ben ik ook 't kleed uit, en 't rustbed in gekropen om wat lang niet te zijn, en als mijzelf te ontlopen. Maar nauw'lijks kwam 't zover. 't Scheen dat mijn dag aankwam 20[regelnummer] als ik mij nederlegde en 't slapen ondernam. 't Hiet rusten wat ik deed, maar 't waren bezigheden die mijn versufte geest meer als daags werken deden. Mijn ogen sloten niet, of 't hete werk ging aan. 't Was dromen inderdaad, en schijn, en ijd'le waan, 25[regelnummer] maar nachtwerk eigenlijk, en nauw'lijks te onderscheiden bij 't woelen van de dag, welk waarheid was van beiden. En wat is waarheid, heeft die rechter licht gedocht: of wat hij zag, of wat zijn huisvrouw dromen mocht [pagina 46] [p. 46] - ellendig rechter, zo er één ellendig ooit te noemen 30[regelnummer] en te verdoemen was! Nu heeft de dag zijn bloemen en heeft zijn distelen. Vermaak en ongenucht, de bruiloft en het graf, het lachen en 't gezucht gaan veeltijds overhand, en houden beurt met pozen; doen ons de doornen zeer, we lijden 't om de rozen. 35[regelnummer] De zon schijnt na 't vuil weer, en in de storm wel ook; het zoete vuur betaalt het zure van de rook. Maar dromen houdt geen beurt. 't Is altijd stof van klagen: een gruwelijke droom is droevig om verdragen, een liefelijke geeft meer onlust ongelijk 40[regelnummer] dan zijn verheugen was. Bezit een koninkrijk, en word een bedelaar in meer niet als twee uren: 't scheel is onmenselijk. Wie kan daartegen duren? Vlieg over berg en dal, de valk uit haar gezicht, en vind u in uw bed vol pleisters en vol jicht... 45[regelnummer] Wat een hard averechts van zulke lichte hoogmoed! 't Is zeker dat er wel een traantje uit het oog moet, in 't heugen waar men was, in 't voelen wat men is, en wat een moddergoot scheelt van een koningsdis. Dat is het lieve loon van ingebeelde welvaart, 50[regelnummer] dat m' in de hemel meent te zijn, en in de hel vaart, en smaakt het ongemak van lijden zoveel bet als vrolijk vliegen scheelt van kermen in zijn bed. Zo is het mij gegaan, van dat ik wist wat leven, en doen en lijden was: en 'k was nooit uitgeschreven, 55[regelnummer] verhaalde ik al 't leed dat mij gedroomde vreugd en zwarigheid gedroomd, gekost heeft van mijn jeugd. En 't gaat mij nog alzo ten einde mijner dagen, ja tot dicht op mijn graf zal ik die onrust dragen, zo 'k niet verkeerd en gis. Ja hoe de kracht meer slijt, 60[regelnummer] gevoel ik dat men meer en meer van lijden lijdt. [pagina 47] [p. 47] Is 't wonder dat ik wens met alle mijn gedachten uit al die dagen, uit al die versufte nachten een zalig eind te zien, en eens uit ware pijn, en eens uit valse vreugd - eens uit de droom te zijn? Vorige Volgende