Korenbloemen(1996)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Aan Sterre twee sonnetten uit september 1626 'k Heb tongen t' mijn verdoen; 'k heb dorpen min dan steden, ten uitvoer van mijn zaak beleefdelijk bereid; 'k heb vrienden, in getal als 't zand ten oever leit, in aanzien menigmaal meer waard dan mijn gebeden; 5[regelnummer] 'k heb... Hadden 't andere, zij wisten 't te besteden ten pleister iedereen van zijn afzienlijkheid. Maar, o mijn laatste keus van nu in eeuwigheid: voor hun gemene gunst verkies ik verre úw rede. Uw rede, en alleen uw rede zoek ik aan; 10[regelnummer] verbiedt gij mij die deur om te uwent in te gaan, 't zal nooit mijn trachting zijn om zijwaarts in te delven. Nee, Sterre, 'k ben jaloers van wat u eigen is en wie wat met u deelt, maakt dat ik 't mijne mis: zo zoek ik u alleen te danken voor uzelve. 15[regelnummer] Of vríj ik averechts, en móét ik mij doen dragen en veilen, ter genaad van de een of and're tong die mij ging schilderen als aangenaam, als jong, als wel en wijselijk besteder van mijn dagen, als vroed, als letterman, als knap op alle vragen, 20[regelnummer] als regenrijk in 't nat waar Danaë van ontvong: als alwat iemand was die ooit naar Sterre dong en, vóór mij uit het bed, naar mijn wild durfde jagen? Nee, Sterre, stond gij al op de uitspraak van dat woord: als mij een and're man dat woord moest overtellen, 25[regelnummer] in zo'n verdeelde gunst zou zich mijn ongunst kwellen en 't zal mijn vijand zijn wie dat het vóór mij hoort. Nu vrij ik u der moeite, en treed u zelve tegen: zeg ja, maar zeg het mij. Dat zijn de kortste wegen. Vorige Volgende