Gedichten. Deel 7: 1661-1671
(1897)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
Rad van onrustGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Mijn leven is gespeckt met witt' en swarte laghen:
Veel hebb ick willen doen, meer heb ick moeten dragen.
Mijn Doen is trouw geweest en vlijtigh, daer het most,
Veeltyds was 'twerck gedaen als 't even scheen begost.
5[regelnummer]
De Vrught is Vreugd geweest van Wel-doen, en wat gaerens
Van nooddrufts middelen, wat opdoens en wat spaerens.
Mijn Dragen is, voor Goed, Haet, Nyd en Spijt geweest
En alle daghe schier een niew ondanckbaer beest.
Misduyd' onnooselheit, krackeelen valsch geweven,
10[regelnummer]
Veeltyds mijn goed gedreight, somtyds eens lid of leven,
Voor oude vriendschap niew bedrogh, en swarte kunst
Van averechts beleid voor toegeseghde gunst.
Rust hebb ick niet gekent; als alle oogen toe zijn,
En alle menschen dood, om datse satt of moe zijn,
15[regelnummer]
Haer halve leven dood, en sommighe wat meer,
Diens sinnen geen gebreck en prickelt, noch geen' eer,
Dan ben ick oock 'tkleed uijt en 't rust-bedd in gekropen,
Om wat lang niet te zijn, en als mijn selfs t' ontloopen:
Maer qualick quam 't soo verr: 'tscheen dat mijn dagh aenquam,
20[regelnummer]
Als ick mij neder leid' en 'tslapen ondernam.
't Hiet rusten dat ick deed, maer 'twaeren besigheden,
Die mijn' versuften geest meer als 's daeghs wercken deden.
Mijn' oogen sloten niet, of 'theete werck ging aen;
'T was droomen inder daed, en schijn en yd'le waen;
25[regelnummer]
Maer nacht-werck eigentlick, en qualick t'onderscheiden
Bij 'twoelen van den dagh, welck waerheit was van beiden.
(En wat is waerheit, heeft die Richter licht gedocht,
Of wat hij sagh, of wat syn' huijsvrouw droomen moght.
Elendigh Richter, sooder een elendigh oyt te noemen
30[regelnummer]
En te verdoemen was!) Nu heeft de dagh sijn' Bloemen,
En heeft sijn distelen; vermaeck en ongenucht,
De Bruijloft en het graf, het lacchen en 'tgesucht
| |
[pagina 38]
| |
Gaen veeltijts over handt, en houden beurt met poosen;
Doen een de doornen zeer, hij lydt het om de Roosen.
35[regelnummer]
De Sonn schijnt naer 'tvuijl weer, en inden Storm wel oock:
Het soete Vier betaelt het suere van den roock:
Maer droomen houdt geen beurt, 'tis altyd stof van klagen:
Een grouwelicke droom is droevigh om verdragen,
Een lieffelicke geeft meer onlusts ongelijck
40[regelnummer]
Dan sijn verheugen was: Besitt een Coninckrijck,
En werdt een Bedelaer in meer niet als twee uren,
't Scheel is onmenschelick, wie kan daer tegen duren?
Vlieght over Bergh en Dal de valck uijt haer gesicht,
En vindt u in uw Bed voll plaesters en voll Gicht;
45[regelnummer]
Wat een hard averechts van sulcken lochten hoogmoet!
'T is seker datter wel een traentjen uijt het oog moet,
In 't heugen waer men was, in 'tvoelen wat men is,
[En wat een' Modder-goot scheelt van eens Koninghs Dis.]
En dat is 'tlieve loon van ingebeelde Welvaerd,
50[regelnummer]
Datm' in den Hemel schickt te zijn en inde Hell vaert,
En smaeckt het ongemack van lyden soo veel bet
Als vrolick vliegen scheelt van karmen in syn bedd.
Dus heeft het mij gegaen, van dat ick wist wat leven
En doen en lijden was: en 't waer noijt uijt geschreven,
55[regelnummer]
Verhaelden ick all 'tleed dat mij gedroomde vreughd
En swaericheit gedroomt gekost heeft vander jeughd.
En 't gaet mij noch alsoo ten einde mijner dagen,
Iae tot dicht op mijn Graf sal ick die onrust dragen,
Soo 'ck niet verkeert en giss; jae hoe de kracht meer slijtt,
60[regelnummer]
Gevoel ick dat men meer en meer van lyden lydt.
Is 'twonder dat ick wensch met alle mijn' gedachten
Uijt all' die dagen, uijt all' die versufte nachten
Een saligh eind te sien, en eens uijt waere pijn,
En eens uijt valsche vreughd, eens uijt den droom te zijn?
Paris 8. Ian.
| |
Droomen nietGa naar voetnoot1).Soo droomen dencken is, en dencken niet als droomen;
Waer 's d'onbescheidenheit des Menschen toe gekomen,
Dat m' op sijn droomen lett, en op sijn dencken niet;
| |
[pagina 39]
| |
Dat m' uijt syn' droomen pluijst wat des' of die bediedt,
5[regelnummer]
En laet gedachten gaen, gelijck sy gaen en vliegen?
Zijn droomen sulcken ding; en konnen se niet liegen,
En liegt ons dencken soo? en dolen wij bij daegh
En gaenw' in doncker vast? Geleerde lie'n, een' vraegh
Soeck ick voldaen te sien; waerom zijn uw' gedachten
10[regelnummer]
Min als uw' droomen waerd, uw' dagen als uw' nachten?
Bekent het ruijterlyck, daer is geen' reden in:
Maer, houdt het mij te goed', ick hebb een' bet'ren sinn,
En segg Standvastelick, dat droomen zijn Gepeinsen
Bij doncker. en wat meer? ick wilder niet om veinsen,
15[regelnummer]
Gepeinsen van een hoofd dat uijt syn' sinnen is,
En dat soo mallen draed, als 'teens aen 'tspinnen is,
Soo wilde webben weeft, dat 't schand is na te sporen.
Hoe komt dat hoofd soo woest? het luydt wat vreemd in d'ooren;
Maer 'tis niet min als waer: 'tis droncken sonder Wijn,
20[regelnummer]
(Naer 't met den ontucht gaet, kan 'toock wijn-droncken zijn)
't Is droncken en bedwelmt van dampen die het vollen,
En door sijn herssen-huijs soo slingeren en rollen
(Als Geesten uijt de Kolf tot inden Helm gevoert)
Dat alles, gins en weer geschommelt en geroert,
25[regelnummer]
Geen minder snaeckerij en baert als simpel' oogen
In Vier en Wolcken sien; die, smaeckelick bedrogen,
Heel' Almanacken sme'en in d' Asch of in de Lucht.
Gaet nu, en luijstert eens na droomen met genucht,
Met schrick, met achterdocht, gaet en onstelt uw leven
30[regelnummer]
Met bullebackerij, daer kinderen voor beven;
In een woord segg ick 't all: gaet soeckt een goet bescheit
Uijt wat een droncken mensch gedocht heeft, of geseit.
Paris: 9. Ian. uno spir(itu).
| |
(Willigh sterven)Ga naar voetnoot1).Op blijven noemden wij 't in onse kindsche dagen
Niet vroegh te bedd te gaen, en 'twas hard om verdragen
Te moeten rusten als de Sonn pas onder ging.
Die kindsheit komt weerom; is 't niet een wonder ding!
5[regelnummer]
Hoe datmen ouder werdt, hoe m' ouder soeckt te wesen,
Op blijven is de vreughd, te bedde gaen, het vreesen
Van alle menschlickheit? 't Schijnt dat de tyd hier naer
Yet sonderlings belooft, dat levens waerdigh waer,
En daerm' om wenschen moght noch heel lang op te blijven
| |
[pagina 40]
| |
10[regelnummer]
[Om 's Werelds end, misschien, en Graf-schrift te beschrijven.]
In 'teinde komt de vaeck, 'tis hier Graveel, daer Gicht,
Hier monden sonder tandt, daer oogen sonder licht,
En ooghen die haer self, gelyck die vande kind'ren,
Op houden met geweld, en van selfs voelen mindren.
15[regelnummer]
[Wel hem, die, sonder dat, Godvruchtelick bedacht,
Heel geern', en heel gerust kan seggen, Goeden nacht.]
| |
In obitum, ut credebatur, duarum Sabaudiae principumGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Plorat adhuc diuam perculsa Sabaudia Socrum,
Et rapitur casu praepete Diua Nurus.
Scilicet ut leuius laedat prae funere funus,
Raptaque prae tenera Conjuge Mater anus.
5[regelnummer]
Alter in alterius venit solatia luctus,
Ut pereat clades clade, dolore dolor.
O miseri sors dura simul Natique Virique,
Quem plus flendo minus Fata dolere docent!
Paris 20. Ian.
| |
Eiusdem argumenti ad regemGa naar voetnoot2).Borbonias mors ecce duas simul una peremit,
Binaque vix gemini funeris instar habent.
Frustra sunt lachrimae, vani lamenta labores,
Nec reparat longus damna ferenda dolor.
5[regelnummer]
At tua res agitur; propera, Ludouice, Paterque
Borbonio sarci sanguine quod perijt.
Paris. 20. Ian.
| |
De eadem re vero jam nuncio acgeptoGa naar voetnoot3).Iuerat ad Superos vitae satur et languorum
Non immaturo funere Diua socrus;
| |
[pagina 41]
| |
Cum Populus multis obtundens Astra querelis
Allobrogum impleuit planctibus omne solum.
5[regelnummer]
Mox quoque Diua Nurus, morbo, non morte, sepulta
Quo Socrus e terris ire minata fuit.
Displicuit Coelo nimius, pro clade, dolendi
Feruor inexhaustae fonte rigatus aquae.
Da fraenum lachrimis; posses, Mors altera dixit,
10[regelnummer]
Unius impatiens promeruisse duas.
Par. 23. Ian.
| |
Momentis desultorijs cels.mo principi Condaeo datis inscriptumGa naar voetnoot1).Quos oculos non ullae Acies, quas, vindice ferro
Terribiles, nullae sustinuere, manus,
His oculis, his tu manibus tractande, memento
Quâ sublimis eas sorte, miselle Liber.
5[regelnummer]
Condaeo Lectore nihil tibi prospera saecli
Gratia, nil Coeli tradere maius habet.
Si pudor est quo forte rubes, omitte pudorem,
Si metus est, causam non habet iste metus.
Ille ferox bello procul hinc est vultus, et unguem,
10[regelnummer]
Si nihil irritet, non habet iste Leo:
Se regit, et legem dicit sibi, temperat arte
Naturam et vires viribus ipse suis:
Debellare feros amat, atque obstantia victor
Perdere, sed pauidis parcere pluris habet.
15[regelnummer]
Te quoque, si causa est, ut erit, quâ spernere possit,
Quam sibi sis nihili, dissimulare volet.
Denique ne, moneo, timeas accedere quem, post
Omnia, victorem nouimus esse sui.
Paris: 26. Ian.
| |
Ad ill.m Abbatem Bentivoglio de rerum vanitate disserentem ode mihi inscriptâGa naar voetnoot2).Tu mihi, tanta tuae, tantae tu gloria Gentis,
Tantillo tantum colligis autor opus?
| |
[pagina 42]
| |
Vana sit, ut vana est, Mundi pereuntis imago,
Omnis, ut est, omnis vana sit umbra rei,
5[regelnummer]
Astipulor; ne vana modo mea gaudia dicas,
Bentiuolum immerito tam bene velle mihi.
Lutet. 29. Ian.
| |
Ad eundemGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.De Vanitatum vanitate, Vir grauis,
Vir erudite, vir tuae Stirpis decor,
Te digna faris, digna te indignum mones:
Sed, pace quod liceat tuâ, vide ut mihi
5[regelnummer]
De Vanitate vanus est isthic labor:
Quod adstruere conaris, ipse destruis,
Quod me docere doctus Autor, dedoces:
Ego vanitatum vanitatem abominer,
Quas tu canendo, tu suauibus modis,
10[regelnummer]
Tu melle Hymetti melle mellito magis
De abominandis reddidisti amabiles?
Ibid. eod.
| |
VitrumGa naar voetnoot2).Quam prope literulâ fit idem de nomine nomen,
Tam prope facta simul fractaque vitra vides.
Ib. ult. (31) Ian.
| |
In effigiem Mariae Teresae reginaeGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Quae Regem de Rege dedit, quae, Gallia, plures
Et qui succedant pluribus apta dare est,
Quaeris in hac animi quis sit vigor? accipe testem
Omni diuinam parte superficiem.
Ib. 1. Feb.
| |
In nimis quam frequentes Rhedas HagiensesGa naar voetnoot4).Dum Bataui sapuere, pedes habuere, rotisque
Una satis parce vecta senecta fuit.
| |
[pagina 43]
| |
Mox vehitur Senio passim permixta Iuuentus;
Tandem rara pedum functio, multa rotae.
5[regelnummer]
Porro quid? Amphibij sensim pedibusque rotisque
Utimur; en Apodas nunc et Hamaxobios.
Par. 3. Feb.
| |
Ad ill.mum d. de LionneGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Si vacat; ut certe de mille clientibus uni,
Uni te memini saepe vacasse mihi;
Magne vir, est quod te cupiam patiare moneri;
Excipe tu blandâ, quod dat amica, manu.
5[regelnummer]
Diceris in grandes totum te impendere curas,
Nocteque non unâ perpetuare diem:
Diceris adscitis quae sint mandanda ministris
Singula tute tuâ velle peracta manu.
Quo ruis imprudens? (veniam peto vera loquenti;
10[regelnummer]
Qui non est fictus fingere nescit amor.)
Quo ruis immenso non suffecture labori?
Quis te adeo modici nescius ardor agit?
Quo rapit immemorem vitae ratione tuendae?
Ipse quietis opus Taurus arator habet.
15[regelnummer]
Quod si non stolidi bene rem pensamus, ad istos
Quantula sunt, eheu, robora nostra toros!
Tendit Apollo suum, quo nil neruosius, arcum,
At sua, ne dubites, otia nervus habet.
Vatibus impressum est, quod ament alterna Camoenae,
20[regelnummer]
Adque intermissum Musa resurgat opus.
| |
[pagina 44]
| |
Crede mihi, in magnis eadem ratioque modusque
Regnat, et alternas postulat illa vices.
Crede mihi, repeto: quia, si te turba laborum
Opprimit, oppressus non minus ipse fui:
25[regelnummer]
Et longus fuit ille labor, et viximus illo in
Turbine te quantum viuere posse velim.
Nil temere obtrudo: sudas? sudauimus. alges?
Alsimus. Obserua quid veteranus agam:
Indico quos didici scopulos vitare sinistros,
30[regelnummer]
Indico quo cursus tramite dexter eat,
Indico ut in vegetos dures reparabilis annos,
Indico qui pergas id quod es esse diu.
Scilicet hoc alterna quies, moderata laboris
Interualla, vel hoc nulla medela dabit.
35[regelnummer]
Perge diem multâ protendere nocte, labasces,
Diuide cum curis otia, sospes eris.
Urgeone exemplis quae tu venerere necesse est?
En Mazarinos Richeliosque dabo.
Iste manu fessa Citharam tractauit, et illi
40[regelnummer]
Archiater mentis saepe fritillus erat.
Disce tui custos Heroibus esse magistris,
Quorum nunc quoque cum passibus aequa facis,
Quid juuat ante diem tabulis pallere molestis,
Quo moriare tuum scilicet ante diem?
45[regelnummer]
Sume dapes, consume inter tot amicus amicos
Non misere quas non es male nactus opes.
Adde Gothofredos, Annamque Hilaramque puellas,
Et Cambonerias Floeliacasque manus;
Vocibus hinc, illinc fidibus, moderante Niello,
50[regelnummer]
Pulchra, face, ad Fontes Bernia castra sonent.
Postera lux Aulae dabitur, mox altera Caulae,
Officio rursum tertia, quarta tibi.
Scilicet hac vixisse sibi dominoque fidelem
Saepe Briennaeus praedicat arte senex.
55[regelnummer]
Vis tam longa breui claudatur Epistola verbo,
| |
[pagina 45]
| |
Quod memori tecum postulo mente geras?
Viue Tibi, Regno et Regi: si viuere Regno,
Nec Regi curas, nec Tibi, viue tuis:
Quos inter veteris si nondum taedet amici,
60[regelnummer]
Fas sit et Hugenio dicere, Viue mihi.
Par. 4. Feb.
| |
In Palatij regij fabricam longe splendidissimamGa naar voetnoot1).Qui, Luparae extendens fines sine fine Monarcha,
Marmoris immensam tollit in Astra struem,
Scire jubet non obscure sua saecula, quanto
Major Avo et Proauis Regibus esse paret.
5[regelnummer]
Iamque adeo hos tantos quisquis videt aduena muros,
Quanta Domus! clamat, quantula! qui Dominum.
Par. 5. Feb.
| |
In κενοσκόπιονGa naar voetnoot2).Aere subducto quae quanta angustia quamque
Terribilis rebus res sit, Inane docet.
Si bene conjicio, dicit noua Machina, tandem
Longa super vacuo lucta supervacua est.
Eod.
| |
In effigiem regisGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Si decus hoc oris video perculsus, et addo
Vis animi tanto quanta sub ore micet,
Qui talem fecere Dij, si forte retentent,
Non inuenturos ajo quod adjiciant.
Ib. 7. Feb.
| |
Quousque eadem? Sen.Ga naar voetnoot4).De klocken op een' Kerck haer stadighe gebell
En doet mij niet soo seer, als ghij mij kont vervelen
| |
[pagina 46]
| |
Met altoos weer en weer ouw' liedjens t'overspelen.
Foeij, Dirck, maeckt ghij geen sond van soo veel Overspel.
Ib. 7. Feb.
| |
Ad comitem Briennaeum ordini oratorio se dicantemGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Quando, chare Comes, vitam votumque capessis
Quod simul et doctos et jubet esse pios,
Iamque opus est, ne quod bene vis bene posse recuset,
Ipsum quo potis es tam bene velle roges;
5[regelnummer]
Voti summa mei est, ut, qui facit Oratorem,
Exoratorem te velit esse Deus.
Ib. 9. Feb.
| |
In effigiem ducis Aurelianensis regis unius fratrisGa naar voetnoot2).Borbonio si non primum de stemmate germen,
Proximus a primo germine ramus hic est.
Ni Ludouicorum Fraterque et Filius esse,
Henrici certe sufficit esse Nepos.
Par 10. Feb.
| |
Ad d. de LionneGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Cerberus ad Portam si non fauet, obsecro dicas
Momentum Hugenio quando vacare velis.
Scilicet haec inter didici tua tecta, Leaenas
Non exhorrendas esse, sed esse Canes.
Ib. eod.
| |
[pagina 47]
| |
In effigiem ill.mi LeaenaeGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Qui novus hunc vultum perfudit pallor, imago est
Assidui nimium viua ministerij.
Scilicet hic ille est, Regi seruire Ministrum
Qui negat et toti parcere posse sibi.
Eod.
| |
In effigiem .... Britannicae ducissae AurelianensisGa naar voetnoot2).Regia progenies, cui, si cui nubere posset,
Inuenienda fuit Regia progenies,
Inuenit Regesque Atauos, Fratresque Patresque
Antiquo numerant stemmate utrimque pares.
5[regelnummer]
Aspice, quis quanto cruor est in lacte, Britannas,
Non dubie dices, unijt ista Rosas.
Ibid. 12. Feb.
| |
In effigiem principis DelphiniGa naar voetnoot3).Flosculus hic de Borbonio pulcherrimus horto est,
Austriaco tinctum sanguine Liliolum.
Quantum conspicient olim sua saecula Florem,
Frustra quaero; Parens indicat et Pariens.
Ib. 15. Feb.
| |
Ad comitem BriennaeumGa naar voetnoot4).Quam promisisti venae mirabilis Oden,
Ut tua sit, quodam nunc quoque jure mea est.
Nec tamen illa venit. Quid agis, Vir amice, potesne
Hugenij simul et non memor esse tui?
Ib. 24. Feb.
| |
De controversis epithetis inter Gallos et Brandenburgicos.
| |
[pagina 48]
| |
Si Celsitudo Principi celso datur,
Quem sponte vestrâ, ut est, Serenum dicitis,
5[regelnummer]
Serenitatem non habere qui potest?
Ib. 26. Feb.
| |
Ad Posthumum exophthalmumGa naar voetnoot1).Ut procul extantes oculos e fronte propellis,
Adjice tantillum, Posthume, Ianus eris.
Ib. 29. Feb.
| |
Ad ill.mum d. de LionneGa naar voetnoot2)Da commeatum; quando supplicem diu,
Quem non peractis rebus amolimini,
Male supplicasse judicastis hospitem.
Ab his metallis auspicor, dum caeteras
5[regelnummer]
Conuaso paullo viliores sarcinas.
Eo Batauis nunciatum, in Gallia
Fuisse Zulichemium bene et male:
Bene, si suam rem spectet, et quantâ undique
Etiam a Leaenis, hercle, non ferocibus,
10[regelnummer]
Humanitate exceptus immerito fuit:
Male, si pusillum Arausium Nepotulum,
Et innocenti patrium ereptum decus,
Auita jura, dirutos nulli graues
Muros, et Arcis structa propugnacula
15[regelnummer]
Unis regendis ac tegendis subditis.
Addam, ruinas dirutae (vestram fidem,
Dij Deaeque!) dirutae, aequatae solo
Tristes ruinas obstinate supplici
Domino negari, Regiumque sanguinem
20[regelnummer]
Non pluris esse Regio, quam si foret
De faece vulgi, nec Parentum illustrium
Ingentia merita pluris esse quam forent
Commenta plebis aut aniles fabulae.
Da commeatum; taedet impudentium
25[regelnummer]
Injuriarum, taedet imprudentium.
Reuiso lassus Patriam justi et boni
| |
[pagina 49]
| |
Semper tenacem, ubi tantum iniquus laeditur,
Ubi (pace vestrâ) Galliae quod incipit
Parum placere, cuique redditur suum.
Par. 2. Mart.
| |
Libellus supplex GalliGa naar voetnoot1).Ne tibi sim sermone grauis, ter maxime Regum,
Ecce meum Placet; huic, si placet, adde Tuum.
Ib. 5. Mart.
| |
Ad iuvenem ecclesiastenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Serue Dei, si te coram quocumque profari
Iudice contingat, quam tueare fidem;
Nil dubitans accede: dabit, qui fecit utrumque,
Καὶ στόμα καὶ σοϕίαν, καὶ στόμα καὶ σοϕίαν.
Par. 15. Mart. momento.
| |
[Cur nihil impetrat Auriacus? latet Anguis in herba]Cur nihil impetrat Auriacus? latet Anguis in herbaGa naar voetnoot3):
Si Coluber dicam, verior autor ero.
Ib. 16. Mart.
| |
Ad pium concionatoremGa naar voetnoot4).Non fero censores quorum Sapientia labris
Insidet, et vitijs interiora scatent.
Tu verbis vitâque mones, tu quam mihi legem
Scribis, eam rigide praecipis ipse tibi,
5[regelnummer]
More, quod ore, doces: video te, Vir pie, cum te
Audio, quod plus est, audio cum video.
Ib. 20. Mart.
| |
In libellum doct.mi Pascalij de VacuoGa naar voetnoot5).Hactenus horrorem Vacui Naturae Matri
Incutimus, quasi vel Bestia sit, vel Homo.
Ecce modo ut falsi: dispungens nubila parvus
Horrorem errorem comprobat esse Liber.
| |
[pagina 50]
| |
5[regelnummer]
Desine nugari, noua post veterem Schola; tandem
Longa super Vacuo lucta supervacua est.
Ib. 26. Mart.
| |
In epigrammata Lutetiam percurrenti nataGa naar voetnoot1).Desultoria sunt quae quondam Carmina fudi:
Subsultoria nunc haec Parisina voco.
Dum rotor assidue, mirum est Epigrammata nasci?
Exiliunt ultro, subsiliente rotâ.
Ibid. 7. Apr.
| |
Ad regemGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Hactenus Auriaco fieri satis omnia jura,
Temporis id ratio nunc, Ludouice, monet.
Hebdomas haec sancta est; sanctum decet esse Monarcham:
Si quid amas sancti, redde cuique suum.
Ib. 7. Apr.
| |
In effigiem ill. Annae Bergerottae, musicae peritiâ celeberrimaeGa naar voetnoot3).Donec erunt Annae, simul haec viuentibus Annis,
Quotque dabunt Annas saecula, major erit.
Adde suas alijs laudes, haec laudibus Anna
Non eget, Haec est, si dixeris, Anna, sat est.
Ib. 9. Apr.
| |
[pagina 51]
| |
In eandemGa naar voetnoot1).Quidquid in hac arti visum est imitabile, finxit,
Hic ubi spes ultra non fuit ire, stetit.
Inde vides unam diuam depingere vocem
Non valuisse, duas non voluisse manus.
Ib. eod.
| |
In effigiem principis CondaeiGa naar voetnoot2).Quis sit hic Heroum dubitas? Victoria dicet,
Huius, et a puero, semper, ubique comes.
Omnia falluntur, si quem sibi saecula quondam
Siue dedisse putant, siue datura parem.
Par. 13. Apr.
| |
In effigiem ducis AnguianiGa naar voetnoot3).Incidit in Pacis virtus Condaea profundae
Tempora, nec qua se hic exerat aestus habet.
Si facies rerum turbetur, Gallia, quantum
Expectas tanto de Duce Patre Ducem!
Ib. eod.
| |
Ad segnes famulosGa naar voetnoot4).Socordes Pueri, quid vestimenta librique,
Omnia vos foede puluerulenta juuant?
Quis furor est, mea cum vestris accersere fata?
En cinis et puluis jam sumus ante diem.
Ib. 17. Apr.
| |
[pagina 52]
| |
Ad ill.m Leaenam, ut exemplar tradi curet epistolae in gratiam principis scriptaeGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Scripsisti; nec eo inficias; quia dicere nempe
Te decet, et coecam nos adhibere fidem.
Perge fauere tamen, nec me quid scripseris, oro,
Celetur: Bataui Natio dura sumus:
5[regelnummer]
Credimus Haeretici quae non nisi mente videntur,
At, quae oculis, multo fortius et melius.
Si meritum merito cumulaueris, accipe tanti
Quantus honor, merces quanta fauoris erit:
Candida, clamabo, quod non parit Africa monstri,
10[regelnummer]
Candida apud Gallos visa Leaena mihi est.
Paris: 18. Apr.
| |
In effigiem meamGa naar voetnoot2).Quod Natura nequit, facit Artis dia potestas;
Scilicet haec, sine me, corporis umbra mei est.
Quod mirere magis, cum non ero, viuere perget,
Et mihi non moriens Umbra superstes erit.
5[regelnummer]
Quam nihili est homo! quae patiuntur funere Nerui,
Quae Caro, non patitur Tela, nec Umbra quidem.
Ib. 19. Apr.
| |
In eandem, ad liberosGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Corpore non adsum vobis, sed corporis umbrâ:
Si quasi praesentem vultis, habete Patrem.
Si minus absentem petitis, quam fingere Pictor
Non potuit, totâ, credite, mente domi est.
Ib. 20. Apr.
| |
In angustam januam, quâ ad patibulum iter est D(elphis)Ga naar voetnoot4).Nil metuant magni; solis angustula parvis
Porta dat ad meritam Furibus ire crucem.
Eod.
| |
[pagina 53]
| |
Ad nobiliss.am doctiss.amque (quod dissimulat) d. de la Faijette, cum Momentis desultorijsGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Ille ego, qui demens haec ipsa crepundia summis
Non metui toties exhibuisse viris,
Te coram, Faijetta, tremo, pulcherrima rerum,
Quam probo, quam colo, quam diligo, plus timeo.
5[regelnummer]
Vis causam ingenue dicam? sit iniqua, sit aequa,
Ecce, Viros novi; tu male tecta lates.
Nil te ajunt nescire, studes nil scire videri:
O personatâ Iudice me ambiguum!
Exi de latebris, prodi de nube modesta,
10[regelnummer]
Quae sis, non qualem te juuat esse, sciam.
Hei mihi, quam nihil est tutum, nec nube remotâ!
Quidquid es, Hugenio doctior esse potes.
Par. 24. Apr.
| |
Ad eandemGa naar voetnoot2).Cum volet illa dies, quae nil nisi corporis hujus
Ius habet, incerti spatium tibi finiat aeui;
Aeternam moriens famam, Faijeta, relinques.
Eod.
| |
In viam sceverinamGa naar voetnoot3).Autoribus pulchrae, novae, utilis viae
Bene dicat ipsa veritas, vita et via.
Ibid. 25. Apr.
| |
[pagina 54]
| |
In eandemGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Soeckt ghij 'tSlagh na de zee? 'ten kan geen Mis-slagh zijn,
Van 'tSoete tot het Sout' is maer een' rechte Lijn.
Ib. 26. Apr.
| |
[Illustris Haga, patrium decus meum]Illustris Haga, patrium decus meumGa naar voetnoot2),
Nil ambigendum est an cui mortalium
Satis novae probabitur stratum viae.
Quicumque sanae mentis aut pedis, pedes
5[regelnummer]
Hic saepe lassi taedium pedis tulit,
In hanc pedibus iturus est sententiam.
Eod.
| |
In eandem viamGa naar voetnoot3).Qui teris hos lateres Pedibusve Rotisve, viator,
Rem, quam vix capies, experiere novam:
Mollitie quae dura fuit Pedibusque Rotisque,
Ipsa duritie nunc via mollis erit.
Ib. 29. Apr.
| |
Ad doctiss. Cassanium, bibliothecae regiae subpraefectum cum momentisGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Cassanium rogat Autorum vilissimus Autor
Heic velit esse sui, non memor esse Sui.
Quippe sui nisi dediscat meminisse, quis est qui
Se ferat ut tanto comparet ipse sibi?
5[regelnummer]
Restat ut Autoris memor, Illustrissime, viuas,
Quam tibi Constanter vouit amicitiae.
Si facis, o quam laeta dies, quam foedere grato
Cassanio laetum vinxerit Hugenium!
Ib. 1. May.
| |
[pagina 55]
| |
In latrones cum domino crucifixosGa naar voetnoot1).Ille Crucem sceleris pretium tulit, huic diadema
Obtigit et socia de Cruce sponsa salus.
Inter prima Dei nonne est miracula, cum vult,
Quod Cruce suspendi prosit et esse Latro?
Ib. 3. Maij.
| |
In eorum alterumGa naar voetnoot2).Quid poenitens non speret; in mala Cruce
Si repperit Latro poenitens Crucem bonam?
Ib. eod.
| |
Op Soetenburg, tot Schevening gebouwt door Corn. Mich. Soetens, bedienende het penningmeesterampt van Delfland. 1664Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Doe 's Lands behoudeniss aen zijden draetjens hong,
En scheen schier hope-loos in 't oogh van oud en jong:
Doe zei de wijse Wilm; 'twas vrouwelijck geoordeelt,
En stichte 'tswacke volck met stichten, met een Voorbeeld
5[regelnummer]
Van 'tonbedwelmt gemoed, daer in hij noch den dagh
Van onse Vrijheit door die dicke Wolcken sagh.
Hij loegh Castilien uijt, op 'tuijterst van twee Landen,
Die, na den eersten stoot, Castilie noijt vermanden.
Noch heugt het Vlissingen, en Geertruijds braven Bergh,
10[regelnummer]
Wel eer ons uijterste, nu van ons inner mergh:
In elck spreeckt een Paleis hoe 't in dat hert gestelt was;
Hoe still het inden Storm, hoe stout het in het Veld was,
En hoe het op het spits van Vriend en Vyands grond
Op geen gedreigh en past' alsoo 't sijn werck verstond.
15[regelnummer]
Daer is in Soetens yet met dat beleidt te paeren:
Hy kent de vijanden van 'tVaderland, de Baeren,
| |
[pagina 56]
| |
De silt' onstuijmicheit van 'twoeste Noorder natt,
En all sijn schadelick gespartel en gespatt,
Sijn dag'lix op en neer, sijn maen en maendlick hollen,
20[regelnummer]
Hoe verr 't gemeenlick moet, hoe hoogh 't somtijds kan rollen;
En, daer d'onkundighe verschricken op den Duijn,
Staet hij der soo gerust als midden in sijn Thuijn.
Getuijgh Nieu Soetenburgh op 'tsteilste van die Bergen,
Spijt Wind en Watersnood, en schier om bei te terghen,
25[regelnummer]
Voorsichtigh, moedigh en vermaeckelick geplantt.
Wat heeft de mann verdient, wat dunckt u, Vaderland?
Ten minsten Eer en Danck: maer, magh ick oock wat seggen,
Ick hebber voor 'tgemeen een loodje bij te leggen:
Hij heeft een' wensch verdient, elck gev' hem die 't hem lust;
30[regelnummer]
Ick wensch hem, voor 'tCieraet van Schevelinger Cust,
De gunst van yeder een, den algemeinen zegen
Van all wie met gemack, en buyten wind en regen,
Te zeewaert in wil sien, en voelen de genucht
Van heel na bij te zijn en heel verr van 'tgerucht.
35[regelnummer]
Is 'tniet genoegh gewenscht; ick hebb noch eenen Item,
Die 'tloffelick gebouw sal eigen zijn, en niet Hem;
U wensch ick, Soetenburgh, uw' Stichter en uw' Heer
En alle sijn' kinds kinds kinds kinderen en meer,
Dack, muer en vensterdicht stantvastigh t'overleven.
40[regelnummer]
Is 'tnoch niet ruijm genoegh; God bidd ick u te geven,
Als op een werelds end getimmert, overend
Te duren soo ghij staet tot op de Werelds end:
Of emmers soo veel tyds, als wij te wachten hebben,
Tot dat de zee, schoon uijt, tot Eng'land toe sal ebben,
45[regelnummer]
Soo dat wij in dat Diep door een geplantte Laen
Van Schevening drooghvoets tot Londen mogen gaen.
Beauuais 8. Maij.
| |
(Geen overspoed)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.De Wereld wart altyt; maer 'twarr is wel t'ontwarren,
Mits dat geen' schielickheit het werck en overloop'.
Het scheelt veel, of m' een kleed van een scheur' of ontarren'.
Werckt saght, 'twarr valt uijt een, ruckt hard, het wordt 'een knoop.
Entre Champuij et Ereine en Picardie. 9. Iun.
| |
(Roert niet)Ga naar voetnoot2).Goed' en sachtsinnige, geruste, stille lieden
Sien al 'tgoet en al 'tquaet, en laeten 't al geschieden,
| |
[pagina 57]
| |
En moeyen sich met niet: maer, soom' haer' stilte tergt
En op het onvoorsiens ijet buijten reden verght,
5[regelnummer]
Sij stuijven schielick op, en al haer soet wordt bitter,
En al haer water vier, vier als een Blixem-schitter,
Niet lammer, niet min scherp, niet min afgrysselick.
Die dit begrijpen wil, lett' koel en wijsselick
Op 'tspoor dat hij berijdt, (want stomme dingen spreken,
10[regelnummer]
En, hoorden wij maer toe, de sprakelooste preken)
Op tacken van 'tgeboomt langs heen dat spoor geplant.
Sij staen te wederzijd en slapen opden kant,
Maer roertse met den snorr van een' gedreven wagen,
S'ontwaecken vinnighlijck, en siet eens met wat slagen
15[regelnummer]
Haer leed gewroken werdt, en leert, als Medicijn,
Dat quaed dat stil light niet en dient geroert te zyn.
Ibid. eod.
| |
Grafschrift van C. StrezoGa naar voetnoot1).Gebroeders, hier light Strezo,
Die niet en sprack of dé soo,
En doe sijn draetje brack,
Stierf soo hij dé en sprack:
5[regelnummer]
Gaet henen, en doet mé soo.
Ibid. eod.
| |
Grafschrift van ioff.w Lucretia van TrelloGa naar voetnoot2).Lucretia, oudste Maeghd van Delf light in dit gat.
Sy had al wat men menschen
Voor 'taerdigste kan wenschen:
Foeij, vrijers, schaemt u wat.
Abbeuille eod.
| |
NochGa naar voetnoot3).Ick weet niet ofs' hier light, Lucretia, die waerde.
De geest gaet niet ter aerde:
En sij is niet als geest
Van kinds been af geweest.
Ibid. eod.
| |
NochGa naar voetnoot4).Die hier gekeldert light was rijckelick bedaeght,
Noch stierfs' een' jonge Maeght
| |
[pagina 58]
| |
En wierd te vroegh begraven.
Soo segh ick om de gaven,
5[regelnummer]
Die met haer zijn vergaen.
Wie sal haer nu bestaen
Een Grafgedicht te schrijven?
Al wat ick magh bedrijven
Is lamme rijmerij.
10[regelnummer]
Of ick en kan 't heel niet, of geen en kond't als sij.
Ib. eod.
| |
DensGa naar voetnoot1).Si Labium est quasi cuncta λαβόν quae mandere prosit,
Non minus est proprie dens quasi dictus edens.
Abbeuillae. 10. Iun.
| |
Noch (grafschrift)Ga naar voetnoot2).Haer leven was soo hoogh in 'tjaeren-tal geresen,
Sij scheen onsterffelick en was 'twel dobbel waerd,
Lucretia noijt volpresen:
Maer 'twas te dieren pand voor des' ondanckbaer aerd;
5[regelnummer]
Soo gings' het elders wesen.
Entre Abbeuille en Monstrueil. 10. Iun.
| |
NochGa naar voetnoot3).Sij bracht haer selven om, wat vroegh en wat te laet,
De Roomsche, na de daet.
De doot dee 't die van Delf voor seker laet genoegh,
Maer evenwel te vroegh.
Ibid. eod.
| |
[pagina 59]
| |
NochGa naar voetnoot1).Hier light Lucretia van Trello, 'khoef niet meer
Te seggen tot haer eer.
Die niet en weet wie 't was, die lang soo heeft geheeten,
En is 'tniet waerd te weten.
Ib. eod.
| |
NochGa naar voetnoot2).Hier light Lucretia,
Die, soo welsprekende, geen raed en wist tot Iae;
Die, soo verstandigh, geen verstand en had van trouwen.
O Iammer, en o Scha,
5[regelnummer]
Voor nu en lang hier na!
'T stuck was te goet om geen' Copijen af te houwen.
Monstrueil 11. Iun.
| |
NochGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Dicht, Dichters, en schrijft Schrijvers,
Ghij hebt niet als wat ijvers
Te brengen op dit Graf;
Als haer den Hemel gaf,
5[regelnummer]
Die hier heeft willen leggen,
Noch eens een woord te seggen,
Sij dicht' en schreef u stom van schaemten en van spijt,
Soo menigh als ghij zijt.
Ibid. eod.
| |
NochGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Hier light Lucretia, de schoone moeten 'thooren
En hooren met verstand,
Soo schoon, soo wel geboren
Als een' in Nederlandt,
5[regelnummer]
En 'twas van 'tschoonste schoon, men sagh het door sijn' ooren.
Ibid.
| |
NochGa naar voetnoot5).Hier light Lucretia, daervan wij seggen dorven,
Haer deught was vrolickheit, haer vrolickheit was deught,
| |
[pagina 60]
| |
Haer Ieught was vol verstand, haer ouderdom vol jeughd:
Wat dunckt u, jong en oud, iss' oud of jong gestorven?
Entre Monstrueil et Boulogne 11. Iun.
| |
NochGa naar voetnoot1).Lucretia light hier die 'ck om een Ooghe troosten,
Met Leeringen gesooght uijt al het mergh van Oosten.
Nu laetse mij alleen,
Als mijne met haer tween
5[regelnummer]
Om haerent wil onstelt haer troosten soo van noo waer.
Maer wist sy dat het soo waer,
Sij waer wel soo beleeft,
Naer ickse heb beleeft,
Indien 'thaer ijemant melden,
10[regelnummer]
Sij quam wel weer, om noch mijn' vriendschap te vergelden.
Ib. eod.
| |
Op den Schevelingschen SteenweghGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Visch-vrouwtjens, na de Mart:
Uw pad was wat te sacht, en daerom viel 't u hardt.
Is 'tqualick overdacht?
Nu is 'twel eens soo hardt, en 'tvalt wel eens soo sacht.
Ibid. eod.
| |
NochGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Dit pad wordt aengesien met goed' en ongoed' oogen,
De meeste niettemin, vertrouw ick, hebben 'tlief:
Een steentjen inde weegh is quaed voor exteroogen;
Maer steentjens inden wegh is ijeder eens gerief.
Ib. eod.
| |
NochGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Veracht den Backsteen niet, Gemannen, 't zijn ons' keijen:
Men raeckter even schoon, en gladder over heen.
Wat scheelt het of s' in 'tvier gehardt is of in Heijen?
'T is klinckert op sijn' kant en 'tis Beschuijt van steen.
Ibid. eod.
| |
[pagina 61]
| |
Ad Christianum filiumGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Ergo senis non te tangit, dulcissime rerum,
Cura Patris, nec te viduo maris aequor arandum,
Nec toties repetenda viae fastidia soli,
Fesso et anhelanti; quid agis, mea magna voluptas,
5[regelnummer]
Et mihi tam vegetae non ultima causa senectae?
Tantane te nostri ceperunt taedia, tanti
Propria prae patrijs censentur commoda? Dure,
Dure puer: nec dure tamen; quia nempe volente
Memet agis quod agis. Quid enim tibi posse placere
10[regelnummer]
Suspicer et renuam? scio quam te justa vocârit
Caussa domum, noui quam te Respublica poscat
Praesentem, quanta ingratae mysteria pandas,
Impendasque tuos, nullâ mercede, labores.
Macte quidem virtute tuâ, nec praemia specta
15[regelnummer]
Vilibus ingenijs facilem facientia fucum.
Quas sero (si sero tamen) tibi patria grates
Offeret, expecta; sin segnius offerat, aude
Spernere: nil tanti est; et erit quo spernere possis,
Contentus patrio, modice splendente, salino.
20[regelnummer]
Si nihil expectas, nullâ frustrabere spe, si
Non expectanti succedet gratia, gaudij
Plus erit; ut prouisa minus mage spicula tangunt.
Interea, quaecumque bonum quocumque Parentem
Fata ferent, vestri memorem lectaeque sororis
25[regelnummer]
Viuere ne dubita. Citius quae patria luci
Me dederit, quae Patris erat, quae Matris origo,
Exciderit, quam vos procul a me sitis, ocelli.
Ecce procul vobis Gallos iterumque Britannos
Transvehor atque iterum, si mandat Amalia, Gallos.
30[regelnummer]
Forte vel Auriacam spectabo comminus arcem,
Et mare non nostrum, cuius facit Adria partem,
Et Libyae et procul Eoae sacra littora Terrae.
Sed prope semper ero, et, toto si corpore desim,
Totâ mente meos inter versabor amores.
35[regelnummer]
Si redeo (Superos redeam rogo) quanta, putatis,
Gaudia, qui amplexus, quae basia, quantus utrimque
Ardor, et ex oculis prodibit defluus humor,
Laetitiae comes et potior quam caetera testis!
| |
[pagina 62]
| |
Luce: festa dies, propera qui, Diue, dierum
40[regelnummer]
Regula es et ratio, tardas impellere noctes.
Non me pressa procis Uxor suspirat, Amici et
Patria Penelope est: facies rem Numine dignam,
Huic cito Penelopae Batavum si reddis Ulyssem.
En courrant la poste de Douure à Grauesend.
2/12. et 3/13. Iuin. dimidiatis diebus.
| |
Rabelais overwenschtGa naar voetnoot1).Begeerlickheit der Menschen,
Ick weet u t'overwenschen;
En wensch maer soo veel Geld,
In schoon Goud, wel getelt,
5[regelnummer]
Als handen konden packen
In even soo veel sacken
Als naeybaer souden zijn
Met Naelden, spits en fijn,
Soo veel als wyd'er souwen
10[regelnummer]
In soo veel kercken stouwen
Als onder Sonn en Maen
Getimmert moghen staen,
Ick meen tot dat die Naelden,
Van naeijen stomp, ontstaelden.
15[regelnummer]
Dat 's wenschen als een mann:
Laet sien wie 'tbeter kan.
Lond. 2. Iul.Ga naar voetnoot2).
| |
Op een Engelsch spinnewieltje. Aen mijn' dochterGa naar voetnoot3).Eer is aen 'tspinnen vast, dat kan geen mensch ontkennen.
't Is eer syn selven aen wat huijs-wercks te gewennen.
De grootste Keiser droegh gheen' kleeren om sijn lijf
Als uijt het spinssel van syn' Maegen en syn Wijf.
5[regelnummer]
Dit werck is voll genuchts: wat kan een' meer vermaken
Als allom wandelen en doen all om syn' saken,
En klappen in een' Coets (hoort, Vrouwtiens, dat 's een' vreughd!)
En doen syn selven dienst of doen een ander deugd?
In 'twinnen is profijt, en meest in tyd te winnen.
10[regelnummer]
Dien wint hij, die maer spint als niemand en kan spinnen,
| |
[pagina 63]
| |
En diens verloren tyd met vruchten werdt begaeft
Daer lange besicheit haer selven aen verslaeft.
Soo schencktm' u niet alleen een Rad van avont-uren,
Maer van dagh-uren toe. lang moet het Wieltje duren,
15[regelnummer]
En lang de spinnens lust, die drijmael soete saeck,
Die aen de Spinster geeft Profijt, Eer en Vermaeck.
Lond. 4. Aug.
| |
Ad Wallis professorem matheseos, Oxonium adveniensGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.Wallisium saluere jubet de Gente Bataua,
Addicta studijs Gente, Zulichemius.
Ipse Zulichemius, quondam quem magna Poetam
Vestra Poetarum credidit esse manus,
5[regelnummer]
Cum puer Oxonij Musas tentauit, et uni
Oxonium gratas reddidit omne vices.
Ipse iterum vada vestra Senex et sanus adire
Gaudet, et, ut spes est, non grauis hospes erit.
Si grauis, et proprio est ingratus nomine, saltem
10[regelnummer]
Hugenij Patrem ferte Mathematici.
Oxonij 7/17 Sept.
| |
In Grotij de veritate religionisGa naar voetnoot2).Quam bene de sacris meriturus maximus Autor,
Post haec de sacris si siluisset, erat.
Ibid. 18. Sept.
| |
[Hac Tumulos sub Planitie tumulauimus; omne]Hac Tumulos sub Planitie tumulauimus; omneGa naar voetnoot3)
Quod Later est, quasi bis coctus, Arena fuit.
Dura prius, quia mollis, erat, quae nunc vice versâ
| |
[pagina 64]
| |
Ipsâ duritie mollis et apta Via est.
5[regelnummer]
Viuite, Magnifici Proceres; hoc est in arena
Grande bono Patriae sumere consilium.
Inter Duynkerckam et Caletum. 3. Octob.
| |
Ad doct. Wallisium professorem OxoniensemGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.Wallisium saluere iterum jubeo atque valere;
Gratia pro multis multa sit officijs.
Nil nisi verba fero, male verba cadentia, sed quae
Ex imo credi pectore nata velim.
5[regelnummer]
Si poscit meliora, rogo meliora ministret,
Qui docet et mutos congrua verba loqui.
In via a Bolonia Monstrolium versus. 6. Octob.
| |
Dunkerkâ caletes profectusGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Fumum de Patria vidi: miserere coacti
Vicinis Patriae vertere terga focis.
Ille mihi fumus formosa pulchrior .....
Virgine et hac si quid pulchrius extat, erat.
5[regelnummer]
Ille mihi nidor nares impleuit amomo,
Ille mihi melior thure Sabaeus odor.
| |
Gvlielmvs Henricvs princeps Avriacvs ad Lvdovicvm XIV. regem christianissimumGa naar voetnoot3).Si quid ab hac hodie non est ingratius, olim
Quam fuit Auriacâ litera scripta manu,
Perlege non durus quod Auis et honore Parentum
Non indigna tibi dextra Nepotis arat.
5[regelnummer]
Possit huic parci calamo, si forte, quod optem,
Conuentum jubeas te puer hospes eam.
Sed vaga prolatae pereunt vestigia vocis,
Quo vix momento nascitur illa, perit.
Verba meâ refert constantibus illita chartis
10[regelnummer]
Edere quae ter tu lecta quaterque legas.
Verba, nec inficior, quae, ni tu viuere nolis,
A sera cupiam posteritate legi.
| |
[pagina 65]
| |
Illius arbitrio meme et mea jura resigno,
Illâ non dubie judice victor ero.
15[regelnummer]
Illius arbitrio, per me licet, utere, si post
Fata, quod et voueo, nostra superstes eris.
Decidet populi litem vox publica: dicent
Saecula, quod patior, non meruisse pati.
Quid meruisse? nec agnoscent potuisse mereri,
20[regelnummer]
Qui quod non potui nec potuisse velim.
Consule te sensusque tuos, et pondera causae,
Pende cui causam sors inopina dedit.
Pende quid in nostros aditum tibi fecerit agros,
Inque meos tulerit Gallica signa lares.
25[regelnummer]
Inuenies in te quae te sententia damnet.
Iudice te faciet te tua culpa reum.
Accipe rem; breuis historia est, ambage molestâ
Non eget, ut pridem jam tibi nota nimis.
Posthumus hoc vitae lumenque et limen adiui,
30[regelnummer]
Heu miser, et nondum natus et orbus eram:
Abstulerat mors cruda mihi Patriaeque Parentem,
Inque pari causa par fuit ille dolor:
Tertius in cunis, si quidquam infantia sentit,
Vagitus potuit exacuisse meos..
35[regelnummer]
Ecce duas Matres lis laeua exercuit, utri
Prima mei infantis debita cura foret.
Hinc fauit maternus amor, maturior aetas
Asseruit partes justius esse suas.
Hinc Atauos longe Reges et utrimque Coronas
40[regelnummer]
Postpositas male non-Regibus esse piget.
Illinc Auriacas et opes et auita negatur
Iura peregrinam posse subire manum.
Plus male diuisas diuisit Arausio mentes,
Ipsa quoque in partes non bene secta duas.
45[regelnummer]
Noluit esse quod Auriacam voluisse decebat,
Quodque minus decuit velle, Britanna fuit.
A verbis armata prope est ad verbera ventum,
Telaque in affines induit ira manus.
Pace tamen partâ qualem prudentia suasit,
50[regelnummer]
Et pudor et Matrum conciliatus amor.
Te pacem nescire juuat, libet arma fouere,
Ferreque quam neutri ferre rogaris opem.
Dissimulas artem, vis arbiter esse videri,
Pacatae poteras arbiter esse rei?
55[regelnummer]
Scilicet Arce meâ ardebas, Ludouice, potiri,
Et color intentis inueniendus erat.
| |
[pagina 66]
| |
Inuenit, qualem potuit, pro Rege Minister:
De Mazarinis artibus illa fuit.
De re nil meriti, mirum quo jure, subacta,
60[regelnummer]
Quae soli possim dicere, parco loqui.
Hostibus exutis digni sunt Rege triumphi,
Hi simul et pretium Martis et artis habent.
Sola bene armatis Ars est ingloria: quid, quod
Arte tuâ infanti imbellia bella moues?
65[regelnummer]
Quid quod Avi pronepos, Henrici (dicere fas sit)
Progenies haec non inficianda queror,
Quid quod et Aeneas Pater est et Avunculos Hector.
Quid quod ad haec Patruis glorior Hectoribus.
Ne viuos numeres quorum me Cura tuetur;
70[regelnummer]
Non piget Heroum Manibus esse grauem?
Quid tibi Mauritium rediuiuum opponere posse,
Quid Fratrem, belli fulmen utrumque, putas?
Gallus uterque fuit, quoties res Gallica forte
Auriaco-Batauam pressa poposcit opem.
75[regelnummer]
Iunximus arma armis, socij pugnauimus, idem
Gallicus et noster saepe triumphus erat.
Si procul abfuimus, procul accersiuimus hostem,
Diuisumque minus fecimus esse grauem.
Classibus adfuimus, quoties, ne vincere posses,
80[regelnummer]
Conatum ingestis classibus iret Iber;
Portubus obstitimus, ne, si tuus oppida miles
Cingeret, auxilijs impeterere nouis.
Hac Gulielmus erat, modo si vixisset, iturus,
Hac ego, si Parcae parcitis, ire paro.
85[regelnummer]
Inspice cui noceas. certe quem perdere nolis
Deuinci teneris praestat ab unguiculis.
Supplex posco, rogo, obtestor; sed supplice demum
Voce quid obtestor, quid rogo? remne tuam?
Non dubitas, Ludouice; mea est; et si quis in illam
90[regelnummer]
Inuidus hostili stringeret arma manu,
Primus amicorum es qui te patiaris adiri,
Primus es innocuum qui tueare caput.
Huiccine tu capiti potes et vis esse molestus,
Hunccine tu puerum laedere paene Pater?
95[regelnummer]
Quid finges meruisse? Velim de crimine constet,
Crimine tu absolui quo mereare tuo.
Da veniam vero; non est sine crimine, rerum,
Quas male possideas, insatiatus amor.
Si licet hoc addam, minus est sine crimine, amici
100[regelnummer]
Principis aequa suo reddere Tecta solo,
| |
[pagina 67]
| |
Principis innocui, cognati Principis Arces
Velle sui cinerum corporis esse struem.
Te tamen hoc juuit: squallet, pulcherrima nuper,
Nunc quasi de Coelo fulmine tacta domus:
105[regelnummer]
Si quid adhuc solidi est, lapsum de rupe minatur:
Miror an et rupem non abolesse velis.
Disjice Naturae molimina: saeuius hoc est,
Rumpere Naturae fas et amicitiae.
Saeuius est spreuisse fidem, subuertere jura
110[regelnummer]
Depositi, Augustâ non temeranda manu.
Hactenus expecto quo sese injuria fuco
Cauta, quibus latebris ingeniosa tegat.
Scilicet inuentum est quo personatus honeste
Id quod agis, quin et paene coactus, agas.
115[regelnummer]
Te tua sacra mouent, haec tu tueare necesse est;
Occupat Auriacas Haeresis atra domos:
Huic ego ni pesti opponam quem Roma probârit
Vestra virum, tu me, nempe, meosque reges.
His te consilijs aures praebere paratum!
120[regelnummer]
His circumueniat improba turba dolis!
Nouimus hoc pueri, quamcumque potentior extes,
Nil in vicino juris habere foro.
Arbiter unusquisque sui est, sua quisque gubernat
Regie, et in quâuis sunt sua sceptra domo.
125[regelnummer]
Tu rege quam Proauis Coeli clementia Gentem
Subdidit; ingenti dignus es Imperio.
Dignus es et par es majoribus, exsere fines
Qua licet, est quae te laus peregrina vocat:
Ultorem, Ludoïce, vocant infamia Lunae
130[regelnummer]
Cornua, et offensi causa tuenda Dei.
Huc vires, huc arma moue: quacumque mouebis
Offeret Eoas ultimus orbis opes.
Quin pretium virtutis erit suppressa Tyrannis,
Et sua tot populis sub Cruce parta salus.
135[regelnummer]
Si potes his grandes animos adhibere triumphis,
Cedet praedioli sponte cupido mei.
Scilicet indigni tantâ, Ludoice, vel irâ,
Vel, si quae comes est, ambitione sumus.
Despice nos et ama: paruis sic utere Amicis,
140[regelnummer]
Infestum magnis hostibus esse decet.
Quod si forte leuis rerum tibi cura mearum est,
Nominis attendas quae sit habenda tui.
Magnus es et longe (si quid vox publica veri
Ipsaque portendunt sidera) major eris;
145[regelnummer]
Fortior Alcide es, Phoebo formosior, omnis
Nascenti Charitum risit amica Trias,
| |
[pagina 68]
| |
Nullâ labe domum Deus aut Fortuna notarunt:
Unus ego in pulchro corpore naeuus ero?
Absit, Amor meus et Populi, ter maxime Regum;
150[regelnummer]
Longior hoc pretio sit mihi vita grauis.
Auriacas ipsas rupes et quidquid in illis
Forte mei reliquum foeda ruina facit,
Vel flammas abolere velim, vel gurgite mergi
Proximo ut et sese nesciat ipse locus,
155[regelnummer]
Ante tuo quam quid decori decedat, et isto
Sol videat quidquam nomine splendidius.
Denique nil tanti est; bene cedat Epistola, cedat
Non bene, da, non da quod rogo, quicquid erit,
Tot tua te incolumem quot tute cupiueris annos,
160[regelnummer]
Delphinumque precor Regna videre tuum.
Finiui intra Boloniam, pagum Franciae, vectus
et Monstrolium 6. Octob. 26. postremis versibus.
| |
Vruchteloose groetGa naar voetnoot1).'k Bedanck u, soete Menschen,
Zeij Ian-buer daer hij lagh,
Voor all uw vriendlick wenschen
Van Goeden Mergen, Ian, Goe'n Avond en Goe'n Dagh:
5[regelnummer]
Maer kondt gh' uw wenschen goed doen,
't Sou mij ontwijffelick wat meer deugds aen mijn bloed doen
Dan ick wel hopen magh.
Ian had een' taeije Coorts, en 'twas sijn quade dagh.
Beauuais 10. Octo.
| |
Sur un brasselet de cheveux; present d'une dame qui n'en avoit guere de resteGa naar voetnoot2).Si le riche me donne,
I'aij bien l'ame assez bonne
Pour luij sçauoir bon gré
De sa surabondance:
5[regelnummer]
Mais ma reconnoissance
Monte au plus haut degré
Quand c'est que l'impuissance
Tout son vaillant m'auance:
Car tousiours l'indigent
10[regelnummer]
Faict le plus grand present.
Voijez, Philis, comme ce gage
Me doibt plaire et vous estonner;
| |
[pagina 69]
| |
Si vous en auiez dauantage
Vous ne m'en sçauriez tant donner.
| |
Ad ill.m Leaenam, ut versiculos aliquot restituatGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Quando, ut Aristotelem fertur docuisse magistrum,
Naturâ versus nulla leaena facit;
Quando qui faciat versus pro Rege Minister
Deficit et mutis Musa Bataua canit,
5[regelnummer]
Redde suos Batauo cantus, vir amice, Leaena,
Cum bona non veniant, non bona verba peto.
Par. 12. Nou.
| |
Receptus ex Africae litoreGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ut voluit Fortuna vices inuertere, non sunt
Armigeri miseri qui redeunt Gigeri.
Par. 17. Nou.
| |
In doctissimi Rapini horticulturamGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Cuius in hoc fundo Flores vel sidera, lector,
Sidera quot Tellus edidit ulla, micant,
Causa, quod indignor, quod cum tot Floribus unos
Hic flores hominum non dedit, una fuit;
| |
[pagina 70]
| |
5[regelnummer]
Summa viri summi, non justa, modestia: primo
Commemorandus erat scilicet ipse loco.
Nunc aliquis Florem, quantus micat, omnibus aude
Addere, Rapino grandior autor eris.
Paris. 18. Nou.
| |
In eandemGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Florigeros si quis lector laudaueris hortos,
Ingredere; hi lectis, spondeo, pluris erunt.
Quod verbis alij vix confecere Latinis,
Exponit Flores floribus ista manus.
Postridie.
| |
In obitum Nob. Iuvenis de Lionne ad Gigerim, ut ferebatur, caesiGa naar voetnoot2).O duras inter nimium sors dura! Leonum
Fortibus in patria non parcere Fata Leaenis.
Ibid. 21. Nou.
| |
In primi praesidis summam eloquentiamGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Cuicumque Lamognonij χρυσοῦν στόμα
Et obstupendae flumen eloquentiae
Audisse mecum contigit; factum bonum
Agnosce, quod tantae parem facundiae
5[regelnummer]
Integritatem, robur et constantiam
Iustique amorem infuderit summo Virûm
Natura: nullam nempe, si secus foret,
Non illa suada redderet causam bonam,
Et hoc agenti nulla non succumberet.
Ib. 24. Nou.
| |
Ad ill.m LeaenamGa naar voetnoot4).Memento Zulichemij, meum decus,
Tres exulantis Patriâ annos integros;
Miserere vincti, et in hac Triremi languide
| |
[pagina 71]
| |
Se commouentis; quippe cui longus labor
5[regelnummer]
Durusque lassas remus attriuit manus.
Faue petenti, si probe consideras,
Quod hostis hosti supplicanti non neget:
Seruare nempe, quod tuo in Prouerbio est,
Tuam Capram conatur et Caules tuos.
Par. 29. Nou.
| |
Ad eundemGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Vis verbum, Amice, soli in aurem suggeram?
Audite et exaudite me, ut ratio jubet;
Bene audietis hinc ad omnes posteros.
Exite per Pontem aureum, bonum, probum
5[regelnummer]
Fidumque Pontem: gratias grandes, scio,
Si non daturi, debituri estis tamen,
Et Pontificijs atque Romanis licet
Batavus vocabor non ineptus Pontifex.
Par. 3. Dec.
| |
Ad d. de Lionne cum iambis ultimisGa naar voetnoot2).Rideo, summe Virûm; sed nugae seria dicunt,
Appellantque tuam, qui capis ista, fidem.
Si nimis obtundo, procul hinc expelle Poetam,
Ipse rogat mittas exulem in exilium.
Ibid. 4. (Dec.)
| |
[pagina 72]
| |
Ad d. de LionneGa naar voetnoot1).Cum reus accedet, quo se sub Arausio Gauto,
Quin sub inhumano perdolet esse Gotho,
Increpa et objurga, et misce conuicia: quidquid
Exciderit, dices non Equiti, sed Equo.
Par. 13. Dec.
| |
In effigiem ipsius quam in tabula uxor manu tenetGa naar voetnoot2).Ecce suo fide Conjux deuincta Marito,
Ecce aeterna boni vincula conjugij.
Felices animae, si sic post fata superstes
Altera in alterius viua sit Umbra sinu.
Ib. 14. Dec.
| |
Ad ministros regios valedictioGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.
Tellerij, Colubrique et, nomina torva, Leaenae,
(Nomina, non semper Numina torva mihi)
En abeo, et laetum vobis, per sidera, laetum,
Per quot habent Coeli sidera, dico Vale.
5[regelnummer]
Porta negata fuit, quaerenti inuenta fenestra est;
Omnis ab ingrato est Carcere grata via.
Rima sit, an valvae, parui est, an janua stridens;
Liberor (hoc magni est) Carcere et Exilio.
Vos quoque, quod grator, nimio sermone molesti
10[regelnummer]
Compellatoris libero, magna Trias:
Dicite Io Paean; per me dormire licebit,
Per me securis, si libet, esse domi,
Per me qui pauidos ad limina vestra clientes
Cerberus allatrat, cui volet esto ferox.
| |
[pagina 73]
| |
15[regelnummer]
Sufficit experto gustasse haec taedia; per me,
Qui volet, hanc Batauus tentet agatque rotam:
Si quot ego saxum Menses immane voluto
Constanter, totidem voluerit ille dies,
Vanus ero vates, nisi laetâ voce Leaenis
20[regelnummer]
Tellerijsque vale dixerit et Colubris.
Par. 15 Dec.
| |
In effigiem viri excelsiGa naar voetnoot1).Principis hic Galli est vultus: si Regius esset,
Majestas et Amor quam bene congruerent!
Ib. eod.
|
|