Gedichten. Deel 6: 1656-1661
(1896)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 313]
| |
Bijlage.Voorrede, enz. van de Trijntje Cornelis (1657)Ga naar voetnoot1).Aen den leser.Hier heb ick my nu ernstelick ende oprechtelick te ontschuldigen van de menighvuldige aenporringen die my al te goede vrienden hebben blyven doen, ten einde ick oock dese vodderye met de reste aen den dagh soude laten komen. Vele, mijns bedunckens, goede en wichtige bedenckingen heb ick daer tegens aengewent, daer ick oock noch op stae: maer niemant en heeft willen gehoor geven. Soo geraeckt het verwerpen jongh uyt het nest, Leser, daer in ick hope ghy gedencken sult beteren slagh van Schepselen uyt-ghebroeyt te zijn. Is u het werck een paer uren lesens en lacchens waert, weet, tot mijn naerder onschult, dat het my altoos geene dry volle dagen tijts en heeft gekost, uytgesondert de Byschriften, die ick lange naderhant, ende met stade, tot mijn vermaeck, ende moghelick niet sonder eenighe nuttigheit van Geletterde Lief-hebbers, daer by hebbe ghevoeght, doch alles met die meeninge, dat het mochte een Camer-spel onder de vrienden, ende in hare Cameren blyven, ende geensins om het op Thoneelen viese en wyse, rekelicke ende onbescheidene menschen allerhande slagh van vonnissen te doen uytwerpen, sulx een yeders recht is, maer daer aen sich niet elck een en heeft te onderwerpen. Hoe icker toe kome, Leser, heb ick sonder geveinstheit verklaert.
Dan volgen eenige aanhalingen, die in dl. V, blz. 49, Noot, gedrukt staan, nl. Ἐκεῖνο δ᾽ οὖν .... Οὐ τὸ τὰ γινόμενα ...., Δῆλον οὖν ..., Poeta tabulas...., Ut in vita.... Vervolgens de Inhout (dl. V, 108), de Personaedjen (t.a. p., 48) en het versje Pro paragraphis (t.a. p., 110). |
|