Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend6859. J. de HuybertGa naar voetnoot3). (H.A.)Uw brief heb ik ontvangen. ‘Dat U.w.Ed. gesurpreneert zijt geweest door de harde expressien van den grooten schrijver, is niet wonder, noch meer was den heele Raedt en wij gesamentlijck, niet anders wetende, of was in volle genade. Moet het evenwel soo gaen, ende oude en trouwe regenten in dier vougen bejegent, muris aheneis daertegen. Wien den schrijver is, die mij van langer handt gekent en geconsidereert heeft voor een onverstandich en malicieus | |
[pagina 312]
| |
mensche, sal U.w.ed. uijt dit nevensgaende relaes konnen sienGa naar voetnoot1). Moeten regenten van eere en trouwe, die de regeringe onder de graven en stadthouders heele eeuwen hebben bijgewoont, in dier vougen werden bejegent en in dese sware constitutie van tijt en saecken ten thoone gestelt, ende door princelijcken letteren met vinnige vindicten op 't lijf gesprongen, daervan sal ik de weerwraecken aen God Almachtich ende de justitie aen u.w.ed. welwijs oordeel bevoolen laten. Alleen beklaege ik van herten staet en kercke, dat van sulcke ministres moet werden bedient, dier gedachten meer schijnen te gaen tot het ingeven van verkeerde en sinistre impressien aen doorluchtighe personagien, als noch op de conservatie van de patrie en bevestinge van de wettige authoriteit van dien.’ Over het drostampt van Gorcum zal ik verder niet spreken, maar ik hoop, dat het uwe zoons goed zal gaan en gij spoedig grootvader zult worden. Middelburch, den 20 Octob. 1672. |
|