Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend6849. J. de Huybert. (H.A.)Ick en kan vooralsnoch tot antwoorde van den uwen van den 18den voorleeden in 't leger bij BodegraveGa naar voetnoot3) seggen, als dat ick voor eene bijsondere goetheijt en voorsienicheijt van den Almachtegen aensien, van een ministre d'une experience consommée te hebben gespaert en in volle vigeur bewaert, om den jongen Vorst te imbueren in de oude gronden en fondamentele regulen van policie, justitie en milicie, ende waerdoor wij vertrouwen, dat den staet soo gesegent en wij soo geluckich sullen konnen werden gemaeckt, als in voorgaende tijden, doen deselve schut en scherm vondt onder de wijse en clouckmoedige directien van de Heeren Princen van Orange h. memorie. Die nimia libertas, die in eenige jaren onder ons is geweest ende een groote gedeelte van de republijcke soo ongeluckelijcken heeft doen verlooren gaen, moet werden getoomt en geteugelt, ende vervolgens alle soorten van menschen gebracht en gestelt in 't oude spoor, soo wij anders in 't geheel niet willen verlooren gaen. Zoo eenige provincie in de werelt in dat gasthuijs sieck licht, soo is het wel bijsonder die van Zeelandt, alwaer alles soodanich is onthoekebant (?), datter bijnaer geen langer stellen aen en is. De beroerten in meest alle de steden blijven continueren en nemen de schuddingen meer en meer toe, sonder gat te konnen sien tot een geluckich eijnde. Te verhalen wat eenige dagen en weecken alhier in de stadt van Middelburch is en noch wert gedaenGa naar voetnoot4), soude te lanck zijn te verhalen en te verdrietich om te hooren, ende dewelcke naer mijn oordeel niet als door eene princelijke wijsheijt en stadthouderlijck gesach sal konnen werden ter neder gelecht. Wij hebben ons boven vermogen geevertueert tot de voorsieninge van de stadt Berghen op den Zoom en alle de quartieren van Vlaenderen, zijnde noch besich andere penningen uijt te vinden tot dienst en behulp van de gemeene Unie, en siet eijlacen! wij zijn inwendich soodanich gestelt, dat den minsten vijandt ons met een handt soude konnen ter neder vellen. Eenicheijt en courage moeten [er] zijn, of actum est de republica; dese eenicheijt moet werden uijtgewrocht en gestabilieert door de authoriteijt van dat eminente hooft en daerdoor bequaem gemaeckt, om als van outs cant te | |
[pagina 308]
| |
staen voor de vaderlijcke vrijheijt en om deselve met goet en bloet te verdeedigen, in welck geval en onder den segen van den hemel en in de sterckte des Almachtigen sullen wij staende konnen blijven, als konnende den intrest van de Christen Princen niet lijden den onderganck van desen staet, veel min dat die onder den Coninck van Vranckrijc soude konnen werden gebracht, nam in Belgio certatur de orbis imperio. Behalven dat de Heere onse God gewent is desen staet te verlossen door visible mirakulen en wonderen van sijn eijgen handt, als wij oock moeten vertrouwen, dat sijne hooghe majesteit nu noch doen sal, in welck geval ick soude derven seggen van dat ick licht in dese sware duijsternisse begin te sien, en vervolgens liever te sullen vechten totGa naar voetnoot1) den laetsten man, als naer soodanige schadelijcke en schandelijcke conditien het oor te leenen, als ons bij de Coningen van Vranckrijc en Engelandt werden aengebooden. Op dit vertrouwe[n] sal ick God almachtich bidden, U.W. Ed. noch veele jaren in volle gesontheyt en volkomen vigeur te willen conserveren voor den dienst van den lande en behulp van den jongen Vorst, ende mij occasie te willen geven, om te konnen bewijsen, hoezeer dat ick zij en ongeveijnsdelijck sal blyven’ ..... Middelburch, den 4 Augusti 1672. |
|