woord van den Prins niet vertrouwen kan, vooral omdat ‘het een regent raeckte, dewelcke van de wiege af en daervoor de intresten van sijn H. en desselfs huijs met achterstellen van eere en avancement buijten loon en danck meer als imant in de werelt hadde gedragen en noch draech[t], ende dat om een perzoons wille, wiens qualiteijten en directien by alle gedesintresseerde perzonen soodanig zijn bekent, dat hij niet alleen capabel is de intresten van sijn meester te verderven, maer oock die van de provincie te ruineren, dat den tijt noch sal openbaren, ende dat wellicht, als te laet sal zijn. Het is eene groote onwijsheijt, het schip van de Republique te willen laten bestieren door perzonen, die de eerste streecken van t compas noch niet hebben leeren verstaen, veel min de sanden, plaaten en ondiepten, in t midden van welcke Zeelandt continueelijcken fluctueert, ende waerdoor hetselve voert de uijtter zee schietende leeu met luctor et emergo. Wij hadden waerlijcx wel gehoopt en onfeijlbaerlijcken gewacht, dat, naer het interregnum van achttien jaren, door de blijde inkoomste van den heere Prince van Orange oock blijde effecten en vruchten souden zijn gevolgt geweest tot herstellinge van de vervallen saecken van de regeeringe in policie, justitie en finantien binnen dese provincie, ende dat, door desselfs wijse, voorsichtige, cordate en oneensijdige, vreetsame ende helpende advisen en directien, het vervallen soude worden herstelt geworden ende het afgebroocken herboren, ende daerdoor Zeelandt gebracht tot haer oude aensienlijcheijt, eere, luyster en respect. Op het exempel van welcke dan alle de andere provintien souden hebben opgeweckt geworden tot naervolginge, om syn H. nevens die van Zeelandt te helpen brengen tot die oude eminente digneteiten en weerdicheden, dewelcke door syne onsterffelijcke voorsaten met soo veel dienst en voordeel van staet, kerck en huijs zijn bekleet geweest. Maer eijlacie! eijlacie!
Och arme provincie van Zeelandt! Gelijck sij te vooren door veel cuijperien heeft gestaen om te tuijmelen, soo staet sij nu door dese weijnich maenden sware schuddinge om te vallen, ende in policie, justitie en finantiën t eenemael verlooren te gaen, ende waervan de grootste reflectie tot meeste nadeel van den Heer Prince staet aen te loopen, alhoewel ick wel weet, dat men sijn H. in dese sijne jonge jaren om eijghen intrest en voordeel anders wil en sal doen gelooven’. Middelburch, den 11 Martij 1669.