Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend5743. Aan den raad van den prins. (H.A.)Eergisteren ontfing ick de ordre, die het U E. gelieft heeft mij uyt den name van haere Ho.t toe te sendenGa naar voetnoot4). Ick sal deselve punctuelyck ende van woordt tot woordt aen Sauzin overschicken. Maar den overvloet van penninghen, van dewelcken daerin gesproken werdt, sal endtelick bevonden werden onder Beauregard te wesen, die veel meer sal pretenderen verschoten dan ontfangen te hebben, ende dat sal het spel wesen, daerom ick altoos gewenscht hebbe, dat men hem in den Haghe gelockt hadde, alwaer raed met hem was. Waer der SylviusGa naar voetnoot5) bij, die mij hier maer en verspiedt, ende lichtelijck meer quaets als goet doet, het waere den besten voet, maer hij heeft sich hier, selfs aen mij, met glorieuse brieven van den Coningh ende cancelaer van Engeland verthoont. Ick hoor selfs, dat hij een present van S. Ma.t te voorschijn brenght. Van de brieven had ick hem ten eersten copie geeischt, ende hij beloofde se mij liberalijck, maer zedert en hebbe hem niet vernomen. Men seght, dat hij | |
[pagina 382]
| |
sich bedeckt houdt, uijt vreese van sekere crediteuren, die op hem souden passen. De quaetwillige praevaleren sich van alle pretexten, om mijne negociatie tegens te gaen. Men doet er selfs toe dienen de insolentien, die onlanx in Orange gepleeght souden zijn door vijf of ses jonghe dronckaerts, in 't vijeren over de geboorte van den Dauphin, ende ick geloove vastelick, dat men, als poenae loco, oock de geringhe bolwercken van de stadt sal willen slechten, en laeten ons maer den ouden muer. Van mijner zijde quijt ick mij met alle de industrie, die mij mogelick is; de uytkomste is in Gods hand. Haere Ho.t verthoon ick successivelijck de redenen, waerom die wat slepende gehouden werdt, wel tegens mijnen danck, tegens mijn humeur, ende tegens mijne domestique interesten, die mij overlang t' huijs geroepen hebben. Ick wil hopen, dat haerc Ho.t ende U E. eenigh genoegen sullen willen nemen in het uyterste, dat ick tot bevoordering van onse gerechtighe sake wete bij te brengen, blyvende ..... Paris, 29 Dec. 1661. |
|