Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend5725. Aan den raad van Z.H. (H.A.)Van 'tghene mij tot noch toe wedervaeren is heb ick haer Ho.t omstandelick geadviseert; sulx by haer apparentelick aen den heere griffier Busero gecommuniceert zijnde, sullen U.E. ontwijffelick mede nu en dan daervan gedient zijn geweest. Directelick en heb ick U.E. niet willen met mijne brieven quellen, voor en aleer ick audientie by den Coningh soude hebben gehadt; sulx endtelick geschiet zijnde op den 4en deses voor den noen, met behoorlijck fatsoen van introductie ende wat daervan dependeert, ende de Coningh mij met een' seer gestadighe attentie uijtgehoort hebbendeGa naar voetnoot6), heeft S.M.t niet gelieft voor dien tijt eenighe andere antwoordt te geven, dan dat hem de aensprake ende het compliment wegens haere Ho.t seer aengenaem was, ende aengaende de sake van Orange, die ick hem hadde voorgedragen, dat hij deselve soude doen examineren, ende mij daerop sijne resolutie doen bekent maken. Zedert heb ick mijn werck gemaeckt van de principale heeren ministers aen te | |
[pagina 369]
| |
soecken ende te begroeten, daer vrij lange patientie toe behoort, alsoo dit volck seer geobrueert van affairen ende difficillimae conventionis is. Om haer memorie te soulageren, heb ick haer yeder een dobbel ter hand gestelt van het kort recueil hierneffens gaendeGa naar voetnoot1), daerin ten meestendeele begrepen is hetghene ick den Coningh wydloopigh ende met de beweeghelixste redenen, die ick konde bedencken, hebbe voorgehouden. Van daghe ben ick nauwelijx ten einde van die penible visiten, hebbende voorts te wachten, wat vonnis men mij sal laten toekomen. Onder de sterckste vind ick harde partijen tegen ons, met dewelcke de commandeur de GautGa naar voetnoot2) heeft liggen cabaleren met gemack, dewijle ick in den Haghe met verdriet hebbe moeten verslijten den tijt, die ons hier ten hoogsten noodigh was, om sulcke menees te voorkomen ofte te stuijten; sulx wel te doen ware geweest, had ick de presentie van de Coninghinne van Engelandt ende van den grave van S.t Albans bij tijts moghen te werck stellen. Nu zijn die beide des anderen daeghs van mijne audientie vertrocken, daerdoor ick mij van alle vertrouwelycke hulpe ende assistentie tegens soo machtighe partijen ontbloot vinde, selfs van die van den heere van HauteriveGa naar voetnoot3), die mij ontrent Peronne, op een quartier uers naer, ontmoette. U.E. gelieve te gedencken, dat ick geen schuld aen dit versuijm en hebbe. Vele eer ende caresse ontfang ick hier wel van groote en kleine, soo oude als niewe kennissen, maer weinighe zijn der, die eenigh woord in 't vat hebben bij desen Coningh, die met eene ongelooffelicke assiduiteit sijn eigen werck ter hand neemt, ende sich van niemant en laet gouverneren. Voorders is men hier midden in de prosperiteit gansch weelderigh, ende fier boven maeten, soodat ick aengaende ons gesagh in Orange ende wat daer aenhanght, menighte van discourssen ende trotse decisien moet verdouwen, die ick in den Haghe niet onbeantwoordt en soude laten, daervan mij alle goede vrienden raden mij seer te wachten. Van alles houde ick pertinente verbalenGa naar voetnoot4), daermede ick, God willende, t'sijner tijt goede rekenschap van mijnen getrouwen ende vlijtighen arbeit ten dienste van den Huijse geven sal. Biddende hiermede ..... Tot Fontainebl[eau], den 9en Nov. 1661. |
|