Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend4267. F. van Schooten de JongeGa naar voetnoot4). (L.B.)Also ick tegenwoordich door verscheyde occupatien verhindert ben, om naer behooren mijne schuldige eerbiedinghe U Edele te betoonen, ende met U Ed.le mondelick te confereeren, so heb ick goet gedacht U Ed.le de gelegentheyt der saeck met een letterken te kennen te gheven. - Sommige mijne vrienden, welcke de heeren alhier hebben aengesproocken ende my gerecommandeert, rapporteeren mij, de saeck bij haer seer wel geleegen te syn, sulcks ick niet en twijffele, dat eenighe andre swaericheit by haer sal voorgehouden worden, als alleen over t' verschil der religie, daer d'andre sollicitanten - naer ick verstae - hun van dienen. T'welck doch in geenderley maenieren met die professie te doen en heeft, also twee mael drie ses maeckt by d'een so wel als bij d'ander. Ende also vorders deselve professie bedient wort op een plaets buiten d'Academie, ende de professoren derselve in de Senatus Academicus niet en syn begreepen, nochte gemoeijt en werden, om over eenige questien ofte decisien te staen, so dunckt mij gants geene swaricheijt daeruit te konnen gededuceert worden, oft juist die professie niet bedient en worde door een van de gereformeerde religie. Alleenlick isser dat van, dat deselve mede is tot de Academie gehoorende. Maer also deselve is ingestelt, om alhier te queecken kloucke ingenieurs tot dienst der landen, ende ervaerne reeckenmeesters, landtmeeters en wynroeyers tot dienst der gemeente, so is deselve professie voornaemelick streckende tot onderlinghen dienst deser landen, ende meer nootwendich dan oft deselve in 't Latijn bedient wierde, streckende eerder tot profyt van de vremde natien ofte studenten, die haer alhier souden moghen ophouden, ende in onse taele onervaeren syn. T welck oock d'experientie getuigen kan, also daer geduirich meerder toehoorders der duitsche als noch der Latijnsche lessen aengaende dese konst altyt syn geweest. Waerby noch dit | |
[pagina 279]
| |
komt, dewyl alle handtwerckskonsten haere fondamenten uit dese ontleenen, dat deselve lessen beneffens de studenten, die deselve hebben gefrequenteert, oock altyt van verscheyde handtwerckslieden syn aenhoort geworden. Also dat daeruit voortgekomen syn verscheijde ingenieurs, die niet alleen dese landen, maar oock syn Maijesteyt van Sweeden grooten dienst hebben gedaen, dewelcke alleen uit het frequenteeren deser lessen haere wetenschap hebben gehaelt. Gelyck sulcks met dadelick exempel kan betoont worden in den ingenieur van PaenGa naar voetnoot1), van BelcumGa naar voetnoot2), Gilot, enz., ende niet minder landtmeeters, reeckenmeesters ende andre ervare konstenaers, die uit geene andre instructie daghelicks haere konst syn practiseerende. Oversulcks dan ick seer verwondert ben, dat de heer van WimmenumGa naar voetnoot3) de princesse ElisabethGa naar voetnoot4) tot andtwoort gegheven heeft, als dat men heeft gesproocken van de professie te abandonneeren. T welck ick doch niet en kan aenneemen in een vergaederingh van curatores te souden syn geschiet, dewijl d'andre curatores, nochte de heeren alhier, eenige mentie daervan gemaeckt hebben, ende oock geene vergaederingh van curatores zedert myn vaders zal. overlydenGa naar voetnoot5) en is geweest, ende oversulks daer niet van gesproocken, veel minder by syn leeven. Waerom ick dan veel eerder aenneemen kan, t selve maer een boutade te syn en uitvlucht, om hem selven niet verder in iemant te engageeren. Als oock dat hetselve wel een inventie mochte syn, om ijmant - neempt StampioenGa naar voetnoot6) - daer in te stellen, te weeten met de heeren alhier te persuadeeren, dat de professie - ten minsten wel voor een tyt - mochte gediffereert worden, om also naderhant, als alle de sollicitanten en de heeren alhier mochten in slaep gebracht syn, hy dan soveel te beeter daerna hem daertoe soude connen avanceeren. Ick weet oock, dat hy by deselve princesse gemoveert heeft, mij Arminiaens te syn gesint, oock dat ick geen Latyn en soude verstaen. Eindelick so hebbe ick verstaen, dat hy d'andre sollicitanten tot andtwoort heeft gegheven, dat men van meeningh is de professie te abandonneeren. Ende my dunckt, dat sodanighen aenslagh tegenwoordich wel soude konnen gelucken, alsoo een van beyde d'andre curators sieck synde, en d'ander niet sullende konnen desen 8 Febr. ter vergaederinghe present syn, hy alleen van de curatores daer sal tegenwoordich syn. Dit is de swaricheyt, die ick er in vinde; U Edele gelieve die eens te overweeghen, ende te delibereeren, wat hem oorboorlick duncken sal daerinne gedaen. Ondertussen sal blyven, die ick ben ..... Vit Leyden, den 4 Febr. 1646. |
|