Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend3507. P.C. HooftGa naar voetnoot2). (A.B.)D'onderrichting, bekoomen bij ons, door de trouwhartighe zorghvuldigheit, aangewendt van U Eed. Gestr. in de zaake van den H. van der MeideGa naar voetnoot3), heeft hem bruidegoom gemaakt. Nu schijnt de tijdt in beraadt te staan, van in U Eed. Gestr. handen te doen vallen een' geleeghenheit om hem burghermeester van Rotterdam te maaken. Want indien 't hem gelukt op de benoeming te koomen, mij twijfelt niet, alzoo wijlen zijn vaader en grootvader zich in 't zelve ampt loflijk gequeeten hebbenGa naar voetnoot4), oft U Eed. Gestr. zal met een gunstigh woordt zooveel weeten te verwerven, dat zijn' Hoogheit zich gewaardighe hem met de keuze te vereeren. Welke tweede, en geen' minder weldaadt dan d'eerste, hem verplichten zal tot eeuwighen ijver om zijner Hoogheit en Uwer Eed. Gestr. te dienen, met dezelfste zucht en oprechtigheit, waarinne zijn' gloori stelt ..... Mijn' Heere, dat zwart, waarbij U Eed. Gestr. zich verbonden heeft, Muide te koomen bestraalen, staat noch in 't witGa naar voetnoot5). D'onderteekeningen zijn niet verflaauwt, de zeeghels gaaf. | |
[pagina 479]
| |
Noode zoud' ik denken, dat U. Eed. Gestr. denkt uit haare beloften te vaaren, gelijk hier t' hunner achterdeure nu daaghelijx veele koopluiden. Doch is 'er wat daghs van doen, ik zal mij voor eenen van de scherpste maaners niet laaten schelden. T'Amsterdam, den 25en in Grasmaant des jaars 1644. |
|