Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 68]
| |
2456. S. van Haersolte. (H.A.)Ick had voor ende naert overlijden van d' heer stadholder van Vreeslant, Groningen ende Drente, hoger memorie, metten heer van Echten, drost der landschap DrenteGa naar voetnoot1), in bedencken gebracht, off niet mettet overlyden van den hoechgemelten stadtholder diende voorgecoemen t'gunt voor desen was versuijmt, ende namentlicken, dattet gouvernement van de gemelte quartieren gebracht solde dienen te werden an sijn Hoecheit, ende dat daerom dienlicken sol syn, datt d'heeren van Drente datelicken sollen resolveren, om sijn Hoecheit hett stadtholderschap te koemen defereren, ten einde die van Vreeslant ende Groningen, t'selve vernemende, te beter ende seeckerder sollen volgen, etc., t welck den gemelten heer drost Echten ten eenemael soe mett mij verstaende ende int werck gestelt hebbende, heft d'Heer graeff Willem van Nassaw den jonghenGa naar voetnoot2) gesonden an d'Heeren van Drente eenen cappitein SnavelGa naar voetnoot3) mett brieven van credents an de gemelte landschap Drente ende Echten int perticulier, versoeckende, dattet stadtholderschap an gemelten Heer graeff Willem van Nassaw solde moegen werden gebracht, mett verclaringhe van genoemden cappitein Snavel, dattet die wille van sijn Hoecheit was; t'welck den heer van Echten ende d'andere bedencken gevende, off sijn Hoecheit onangenaem sol sijn hett gemelte stadtholderschap van Drente, hebben goetgevonden, den heer van Echten te versoecken, sich bij sijn hoechgemelte Hoecheit te vervoegen ende denselven hett stadtholderschap te presenteren, om t'selve annemende datelicken die instructie in handen te leveren. Ick meen, onder correctie, datt dienlick ware, dat sijn Hoecheit desen heer van Echten mett contentement hoe eerder hoe beter depecheerde, ten einde hij, in Drente wederkoemende, mett verclaringhe, dat sijn Hoecheit t'selve belieft had an te nemen, ende daervan kennisse in die andere provintien koemende, datte selve geen gelooff sollen geven aent gene d'selve werdt gesecht van dat sijn Hoecheit beter vindt, dat d'Heer graeff Willem het stadtholderschap werdt gedefereert, als syn Hoecheit selfs. Allet welcke ick noedich gevonden hebbe UEd. int vertrouwen t'adviseren, ten einde sijn Hoecheit door UEd. daervan kennisse mach becoemen, ende dat UEd. den heer van Echten addres believe te doen hebben ende mett hem in confidentie moege spreecken; hij is een eerlick man. Indien sijn Hoecheit een persoen in die twee provintien goet had gevonden onder enich ander pretext te senden, om voor te coemen, dat d'Heer graeff Willem doer den naem van dat sijn Hoecheit het stadtholderschap niet begeert, int secreet anders toe spreecken, sol mijnes erachtens dienlick sijn daervan den heer van Echten mett meer fondament sal kunnen spreeckenGa naar voetnoot4) ..... Zwol, den 20 Julij 1640. |
|