Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639
(1913)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 332]
| |
is ende wort bewaert van de santenelle[n], die op sijnnen kost sitten en terren, omdat hij naer Brabant gewest heeft ende, gelijck Mijnheer wel wet hunnen staet ende gelegentheijt, soo bidde ick ootmoedelijck ons daerin te helpen; ick sal t wederom verdien met gelegentheijt, dat Mijnheer hem van mij sal bedancken. Want den comandeur is wat onbeleeft in 't regaert van den gevangen. Ick heb gaen bidden om bermherticheijt, maer en can niet verhoort woorden, dat hij op borge van sijnen persoon in sijn clooster moecht gaen, om de costen te schouwen, maer de comandeur, die en wil t niet, maer wilt 6 duijsent gulden borgen hebben, ende nu wilt hij niet min als 3 duijsent gulden hebben, ofte sal hem op den toren setten. Ick en wete niet, oft hij daer sitten sal te water ende te broode, ofte hoe dat en wete ick niet. Den gouverneur van Bergen, MorganGa naar voetnoot1), die heeft de gevangen cappucinen in de borgers huijs laeten gaen, om den cost te schouwen, totter tijt toe, dat sijn Hoocheijt de cappucinen los gewesen heeft. Daerom, Mijnheer, U Edelheijt heeft al groot crediet bij sijn Hoocheijt, soo bidde ick Mijnheer ootmoedelijck, omdat de saeck soo onnoosel syn, ons te helpenGa naar voetnoot2) ..... |
|