Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639
(1913)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend1758. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot1). (L.B.)*Ick hebbe den H.e Wicquefort vertrouwt, dat hij U.E. getuijghenisse soude geven van mijn heftigh leedwesen over het vermissen van U.E. ontmoetinghe, doe Holland hier was, ende wij het legher in 't gedrangh sochten. Sonder de hope van dien vrundelicken dienst hadd'er sich mijn' eighen hand voor desen van gequeten; nu sal haer werck zijn U.E. te verwittigen, hoe dat ick 't vereischte stuck sijner Historiën 's daeghs voor mijn vertreck uyt den Haghe in seer gewisse handen hebbe gelaten; maer soo gewisse, sie ick nu met verwonderingh, dat sij van geen komaf en weten. Dit tijghe ick neffens desen mijnen swagher J. van BaerleGa naar voetnoot2) aen, en geloove vastelick, hij is de man; want het gedenckt mij mistigh, als van huijs gescheiden zijnde in een' verdwelmde duijselingh van honderden huysgescheften, die mij - nu mij alleen - neffens den hofdienst in aller ijl te verrichten ende vast te stellen stonden, dopo lei ch'è salita A tanta pace, e m'ha lasciato in guerra. Dwael ick in mijn' inbeelding voor dese reise, de man sal echter uytgemaeckt werden. U.E. gelieve des onbekommert te wesen, ende te gelooven, dat ick dus veeltyds door te veel sorghs vaere, berghende de kostelicke dinghen soo sekerlick, dat [ick] se met onsekerheit moet naervorschen; peccant securae nimium sollicitaeque manusGa naar voetnoot3). Het leger scheidt korts naer aenstaenden middernacht; soo en kan 't niet aenstaen, oft ick sal U.E. rationem pretiosissimi depositi geven. Boecken vol gelucks, meer als voll wijsheids, overvallen ons dagelix, op de verovering deser stadt, maer een bladt van den H.e HeinsiusGa naar voetnoot4) overweeght se. Een gerucht belooft ons veel van den H.e Barlaeus ende andere. U.E. en staet niet vrij te swijghen, want Breda is den Bosch waerdGa naar voetnoot5). Tesselschade is noijt soo hoogh boven haer self gesteghen als met eenen reghel onder de gesamentlicke goede, die U.E. de moeyte genomen heeft van mij te senden: En stell' syn leed te boeck, soo hoeft hij 't niet t'onthoudenGa naar voetnoot6). Alle mans ende manshoirenGa naar voetnoot7) hiernaermaels moeten 't haer benijden. Ick sal haer, te beter tyd, mijn gevoelen van haer geleerde beleeftheid doen sien, ende aen U.E. altoos van d'onendelicke, daermede U.E. my verplicht mondelick te blijven ..... In 't leger by Breda, den 2en Novemb. 1637. |
|