Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639
(1913)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend1508. E. HerckmansGa naar voetnoot2). (L.B.)aant.Wy hebben alhier voor sekeren tyd gevanghen gehadt een Neapolitaensch edelman, overste van 500 Neapolitanen; dese, doen wy hem eerst gevangen hadde gekregen, versocht, dat ick hem somwijlen eens in persoon offte met een brieff besoecken wilde, dat ick hem toeseyde. Nu gebeurden 't, dat de menighte van occupatien my dat uijt den sin brochten; dus sondt hy my eenen brieff, dien ick openende niet daerin geschreven vond dan: Promissio est obligatio; doen verstond ick, wat hy seggen wilde, ende ben tot hem gegaen. Dit soude Mijnheer oock met recht aen my mogen schrijven, want ick in mijnen laetsten uijt het Texel aen Mijnheer beloofft hebbe, niet te sullen manqueren sijn E. somwijlen met een beschreven blad pampiers te gedencken, dat ick tot noch toe niet gedaen en hebbe; edoch de veelvoudige besoingies ende niet mijn negligentie hebben de schult alleen. Ick maeck een lanck beginsel, also my tot een aengename missive bequaeme stoffen gebreken, want sal ick spreken van den staet des oorloghs ende welstand deser couquesten, voorwaer die heefft et so slecht - vermids het sober secours, dat ons uit het patria toekomt, dat den vyand vast allom meester van 't veld is - dat ick daermede Mijnheer meer importuneren soude dan soulageren; sal ick oock van de proffijtabele commercien voor de Compaignie spreken, die heefft 'et so slecht - vermids den vryen handel voor yder openstaet - dat die meest daeraff swijght, alderbest seyt. Ick will dan van mijn eygen selffs spreken, maer dit voeght oock den wysen niet wel. Hoe? sal ick my dan selffs onder de wysen rekenen? Neen, ick ben geen philosophus, maer ick sal my voor een kleijn halff uir onder de soldaten gaen tellen, ende Mijnheer een weynigh van mijn geval gaen verhalen, indien slechts mijn vrypostigheijt Mijnheer sijn gedult niet te beswaerlijck valt. Ick hebbe hier nu omtrent een jaer in dit land geweest, welcken tyd ick deurgebrocht hebbe [met], tot dienst van de Compaignie voor een tyd met den gouverneur SchopGa naar voetnoot3) het leger volgende, leeren krijghen; daerna enighe maenden op 't Reciff de Parnambuco het collegie van den Hoogen Raat van Brasil als een lidt desselfs gefrequenteert hebbende, ben in September lestleden uijt het midden desselffs tot het goeverno ende directie van de capitanien | |
[pagina 215]
| |
Tamarica en Guiana [gekozen]. Daer omtrent een maent geweest hebbende, vaceert de capitanie van Paraiba en Rio Grande; so heeft men my uijt de voorgaende genomen en in dese gestelt, die wel de voornaemste provintie van allen is, daer ick nu mijn residentie ben houdende. Hier noch geen dry weken geweest hebbende, gebeurt 'et, dat den vyand met 600 man, onder 't commando van eenen rebellinho, achterom door de mattos en bossen van Brasil komende, in dese provintie valt, dat groote swarigheden en verderff onder de inwoonderen veroorsaeckte. Dese tyding my ter ooren komende, ende [ick] wel genegen [synde] om haer te defenderen, konde sulcx niet doen per manquement van volck; ten lesten, also enige schepen op dese reviere laghen, hebbe de matrosen daeruijt gelicht ende enige daervan in de forten geleijt, en de soldaten daeruijt genomen [hebbende], hebbe eenen trop by malkander gebrocht van omtrent vijfhondert man, onder 't commando van eenen sergeant maioor, Johan Godlaed, ende ben daermede den 27sten November uijtgetrocken [tegen] den vyand, die omtrent 3½ mijl van hier lagh in een ingenho, offte suyckermolen, genaemt St. Andries, daer wy quaemen omtrent den avond ten vijff uiren; bleven noch een half uir op dees syde, also enige difficulteerden den vyand met den avond aen te tasten; maer also ick verstond, dat hy hem begonde te begraven ende met den nacht wellicht deur gaen soude, animeerden haer alle den vyand te gaen besoecken, ende marscheerden voort tot onder sijn embuscade, daer hy dapper uijt schoot, maer dede weynigh schade, want wy dronghen lustig deur tot daer hy op den wegh in battalie stond, en chargeerden op 't aenkomen van onsen trop, dien wy met groote coeragie aenvoerden, en brochten den vyand in groote confusie aen 't loopen, weghwerpende haer geweer, en verschoyden in een oogenblick hier en gins, dat me niet sagh, waer iemand van haer allen gebleven was. Den duysteren nacht overviel ons; sonder dat, daer souden meer sijn blijven leggen dan gaen loopen. Dit is den eersten scharmutsel, dien ick gehouden hebbe, ende hebbe daer oock door Gods genade de overwinninge van gedraghen. Ick vervolghden hem 's ander daeghs te landewaert in noch dry daghreysen tot in de deserten van Brasil, daer wy hem niet vindende wederkeerden, ende quamen den tweeden deses alhier in Paraiba wederom t'huys; wy lieten achter vier doden en hadden sestien gequetsten, van dewelcke sedert noch een gestorven is. Den vyand liet achter over de vijffentwintig dooden en vijff a ses gevanghens; sleypten menighte van gequetsten mede. Dese victorie hebbe niet by my alleen verbergen konnen, sonder Mijnheer deselve bekent te maken, verhoopende, Mijnheer sal sich in dese mijne blijdschap hierover met my verheughen, gelijck ick sal doen, een letter van Mijnheer sijn hand siende, die my sijn E. gesondheijt en goede dispositie sal komen aenmelden ..... Frederica de Paraiba, adij 9 Decemb. 1636. |
|