Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend604. Aan D. Heinsius. (K.A.)Gisteren had ik naar Leiden willen komen met de doos van mijn meester, die gij nu ziet. Maar mijn ambgenoot JuniusGa naar voetnoot4) is plotseling ziek geworden. En zoo gaat het nu bijna altijd; als ik van plan ben u op te zoeken, komt er steeds verhindering, zoodat ik u bijna nooit zie. ‘Proinde quod a praesente hodie non potes, ab absente cape, Imperatoris quia maximi, eo dumtaxat non exiguum munus, si metalli pondus examinas, Historiae tuae folio unico levius, si donatorem animum, gravius totâ, vel te arbitro, qui, quanto Principum benevolentiâ vilius aurum sit, a nemine docendus es.’ Uit naam van den Prins bied ik u dit aan. Wilt gij hem of mij bericht zenden, als gij het ontvangen hebt? Hag. Com., 7 Maij 1631. |
|