Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend502. Aan P.C. hooftGa naar voetnoot5). (L.B.)*Mijn kleine moeijt werde weleer ruijm betaelt met het genoeghen van S. Ex. in de vertaling van dit verhael; dat se dan noch U.E. te stade kan komen, neme ick voor overloon. 'T is een waerdige gedachteniss van een dapper bedrijf, daer de eer van dien grooten dagh ten meesten deele aen hingh. Maer dat hier het doen en 't schrijven eens mans werck is, tast men meer als selden; soodat Prince Mauritz met reden gehoort soude willen werden tegen sommighe voorstellingen, die sijn' eere vrij dwarsch voor de boegh leggen. Daerin hebben mij andere helden voldaen, die deel aen den dagh eischen, mijn meester niet uytgesondert, hoewel 't hem in de leerjaren wedervoer. Dan U.E. onbesproken oordeel hadde ick beter daerover gewacht; soo wil ick evenwel ter wederkompste van dit papier, dat sonder afschrift is, zijnde dus uyt mijnen mond, ende den Engelschen oorspronck door eens anders hand haestigh bijeengebracht. Ick ben .... Hage, den laesten Vastendagh (= 30 Maart) 1630. |
|