Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend396. Aan P.C. hooftGa naar voetnoot3).Uyt Amsterdam rijdendeGa naar voetnoot4), vernam ick U E. komste in die stadt, maer meesters hadde ick doenmael sooveel als metgesellen, dry waghens voll, die ick, in 't beginsel van de reise, met eere niet en sagh te stuyten op de volle straet, tot voldoening van mijn genegentheit alleen. Dese penn sal der voor boeten ende U E. rekenschap geven van de Deensche gedichten, zoo die noch niet thuis gekeert zijn. De H.e BaeckGa naar voetnoot5) hebb ick se in handen gelaten, vertrouwende aen 't mededeelen van sulcke geheimenissen van vrund tot vrund niet te kunnen misdoen. Van dier gedichten waerde oft onwaerde hebb ik niet te zeggen; Vondelens geschriften rekene ick onder de dinghen, daervan niet wel te oordeelen is. Sy duncken my oneenparigh ende haer selven hier ende daer beschamende. Soo valt 'er in 't gros weinigh van hem te verklaren. Even sulcken vonnis staet er over my te strijcken; U E. weet het by oude ondervindinge; nochtans hebb ick er dit versch exempel af derven voorstellen. Ten deele hebb ick 't moeten doen, vindende ten einde, hoe diep ick my, in de hergedachtenisse van U E. onthael, genoeghsaem ongevoelijcken verbeurt hadde ende sooveel regulen aen Muyden alleen gehangen als aen vele groote stedenGa naar voetnoot6). Die eere komt de plaetse alleen van weghen U E. toe. Soo was 't redelick dat se tot haren oorsprong keerde. U E. sal lacchen met een betalinge van vuyl pampier voor sooveel beleeftheits, maer magh ick noch de eere eens hebben van U E. tmijnent koortseloos te sien, ick sal trachten dese obligatie nu in geschrifte, dan metterdaed af te leggen, ende erkennen, sooverre mijn macht streckt, de eere die ick my toeschrijve van gehouden te wesen ..... U E. en keure dese voddige dichten niet ten scherpste; sy hebben nec secessum nec otiaGa naar voetnoot7) te baet gehadt, als meest op de coets geboren onder allerley praetGa naar voetnoot8). Soo moeten se onder 't getal ende waerde van de wagenliedjes door: Een ridder uyt jagen, etc. Wy gebieden ons dienstelick ende danckclick aen Mevrouwe Hooft met U E. verlof. Hage, den 15en Julij 1628. |
|