Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 233]
| |
397. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot1).Dese beleeftheid valt my te wreed, ende veel genadigher hadde my U E. die Muydsche vreughden geheelt gehadt, dan dus op mijn ongeleghenste voor ooghen gestelt. Dat mochte Tantalus verdient hebben, maer welcke mijner overtredingen kan soo swaren straffe toegepast werden? Dewijl ick dan emmers den stoot moet uytstaen van zooveel wel willen ende soo qualick konnen, soo gelieve U E. voor mijn gerechtigste onschuld aen te vaerden, dat nieuwe besemen wel vaegen moeten, ende ick my al te onvoorsichtelijck sooveel dagen desen nieuwen dienst ontstelen soude, daer U E. weet, dat men met de eerste stadicheid den eersten inbreuck in 's meesters hert moet maken. Dese korte redenen stelle ick ter waghe van U E. groot oordeel ende sonderlinge beleeftheit, zullende my voor dubbel verplicht houden, wanneer U E. dit wederspreken den louteren noodsdwang toe sal schrijven, ende my daerom niet min achten te wesen ..... Hage, den 9en Aug.ti 1628. Hoe naer groote Henrick sijn verrijsenisse is, verlangt my seer te hooren. |
|