Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend236. MoederGa naar voetnoot4). (A.B.)Breur, over leechganger overal, soo wilden ick wel, dat ge al hier waert, en nochtans kan ick u noch wel derven oock, totdat ick deur al my[n] moyt ben van timmeren en van kleuteren, en ghy sult slechs alle ding ree vinden; ghy hebbet goet doen. Ick wilde, dat ge alle ding wist, dat ge geren weten soudt, maer ick ben soo besich, dat ick lutte menschen spreeck, en breur heeft te byster veel te doen, daer heb ick niet aen, noch ghy oock. Nu heb ick noch 2 siecke susters op den hoop gekregen, die elck een quaey kele hebben, en sullen mergen purgeren. En soo weer al nieu werck, eer het oudt half gedaen is. T is ommers goet, dat ick t hooft soo boven hou; nu is hier noch een creupel peert op t stal geraeckt en nu sal der van daer noch een comen, en soo is t al werckmaekers werck. - Uwen brief van 28 April is wel ontfangen, maer ick en vontter geen stuck gelts in, dan t is my nae gebrocht. Ick sal dit houwen op rekening van den albertin en daerna noch 6 gl., die ick aen het Killegreetgen gegeven heb, soo ick u voor desen geschreven heb, te weten op 6 Mey. Schryft toch eens, sulken en sulcken brieven heb ick ontfangen. Breur, wat moocht ghy al schryven van leechgaen, item van ongeloonden arbeytsman en dergelycke; ghy moet uwen brief ergens me vullen. Noyt en bleef goet doen ongeloont; weest al wel tevreden, t sal syn selven al redden, gelyck alle wereltsche saeken doen, seyt nicht VogelersGa naar voetnoot5). Den secretaris RuysGa naar voetnoot6) is overleden; synen soon heeft het officie, en den jonxsten soon heeft syn breurs officie, en voorts en weet ick u [niet] wat seggen, dan dat wy hier seer schoon en lustich woonen, en dat al de werelt van ons schoon en fraey welgemaeckt huys weet te spreken, daer ick noch wel tot u comste werck in heb, eer ick t op syn ree kryg. Van daeg isser een schuer omveer gesmeten, daermede de erve van t groot huys en kleyn huys aen malcander comen; voorleden weke heeft men t contoir getimmert, dat al heel fraey en gemackelyck is, en al die daer te doen hebben gaen het kleyn huys in, en al veel meer anders; | |
[pagina 165]
| |
maer comt en besiey et, ick wil der niet meer af schryve. Capitain Phlips van DorpGa naar voetnoot1) treckt weder ter see met HaultainGa naar voetnoot2); hy heeft hem wel gequeten met vechten en krycht er een goude keten van 800 gl. voor en sal der van de cooplieden oock een hebben, en daernae het admiraelschap, schick ick. Hier hebben wy een belle baeute en een bien disante naest ons deur; d eene sal noch den wewener LuchtenborchGa naar voetnoot3) hebben; dat is dan weder een bruyloft. Sondach is t tot Casenbroot te doen met die dochter van Verius, weduwe van BalckGa naar voetnoot4); daer gaet breur en suster Geertruyt, soo t haer quaey keel toelaet. En sus veer op 10 Mey, Vrydach. En goeden nacht tot mergen toe. En nu is t Saterdach, 11 Mey; als mijnen brief wech moet, soo en weet ick u niet veel te seggen dan dat die susters al vast met hun achterwerck besigh syn, en de kelen en syn niet gebetert; ick hoop, de purgatie sal t doen veranderen. Ghy vraegde laestmael, hoe t onse france heeren gemaeckt hadde; sy hebben de wagemeester Doublets soon mede. Adieu, breur, wy groeten u alle byster seer, desen 11en Mey 1624. |
|