Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend237. Dorothea van DorpGa naar voetnoot5).Song, Had ick soo dickmaels gelegenthijt om te schrijven als lust, ghij hadt alleGa naar voetnoot6) weeck eenen brief van mijn. Ick heb, soo lang als ghij wech geweest hebt, 4 briefen gehadt, en dit is oock den vierden. Dickmael schrijft men tot uwent, dat ick t niet en weet. - Van de schilderij heb ick UE voor desen geschreven. Ick bidde UE, als ghy de soete brus siet, doet toch mijn gebidenis aen haer. Ick hadde dat soete kint al wat lief. Hebt se oock vrij lief, want sij is t waert. Ghij en schrijft niet eens, wanneer dat ghij meijnt weeron te commen. Ick dijnck, dat ghij t daer goet vindt; ick dijnck oock, dat ghij daer meer gecaresseert wordt als hier. - Nu, voor den hont drach ick wel sorch, al wou j er 4 hebben. Den DimmerGa naar voetnoot7) doet UE seer groeten. Sij heeft Feitgen ReyersGa naar voetnoot8) expresGa naar voetnoot9) naer Rotterdam daerom gesonden. Sij seijt, dat sij daerme wel een rickenden sackGa naar voetnoot10) verdient heeft. Immers als ghij compt, soo sult ghij ceur van honden hebben. UE broer sal wel sorch dragen voor den jongen. Joffrou ColveGa naar voetnoot11) doet haer hertelicke gebidenis aen UE, ende sij sou UE wel gaerren willen bidden, dat ghij toch wat meer voor haer sout willen doen. Sij is naer-nichte van mynheer Caron en sy sal trouwen met monsieur Beaufort, denwelcken nu comissaris is in plaets van Mons.r Franschemont, en sij hoort, alsser imant van sijn nichten trout, dat hij dan wel wat aen hen geeft; soo is sij geresolveert selver aen mijnheer Caron te schrijven. Oock soo sal mijnheer MannemakerGa naar voetnoot12) voor haer aen hem schrijven, en soo wou sij wel, dat ondertussen den wech wat geprepareert waer, hetwelck | |
[pagina 166]
| |
ghij, als haer goedt vrindt, met gelegenthijt sout kunnen doen, hetwelck sij mijn gebeden heeft aen UE te willen schrijven. Ghij kent haer deucht en de vromhijt van Beaufort; de liefde heeft lang gedurt. Kunt ghij wat voor het goeie kint doen, doet het toch; sij betrout UE soo veel goet toe. Songetgen, ick en sou UE niet kunnen seggen, hoe drouf dat ick ben, dat den ambasadeur met sijn wijf van hier sijnGa naar voetnoot1). Wij hebbe alleGa naar voetnoot2) drij gecreten, als wij scheijden. Van mijn weet ick wel, dat ghy [u] niet seer en verwondert, want ghij weet, hoe licht dat ick t doen, maer den ambasadeur selver, hij seij, dat hij nimant met meer droufheit adieu geseijt hadde als aen mijn. De eer en vrindtscap, die ick van hen ontfangen heb, en is niet seglick. AlleGa naar voetnoot2) die soet[e] kinders, die verdroten mijn soo. Ick hou 't nu al met de ambasadeurs; ick heb t nu breet met melaijdiGa naar voetnoot3). Ick heb te kerremis met mijn twee broers daer wesen eeten. Sij heeft mijn twee jonge honden gegeven, die tot uwen dinst sullen sijn. Sij sleijpten mij tot de ConinginneGa naar voetnoot4). Daer was ick al den dach. Ick gaepten naer mijn aessem van moehijt. Het heele hof is in den rou over den broer van den Coninck van Denemerken, den hertog van HolstijnGa naar voetnoot5). Mijn broer PhlipsGa naar voetnoot6) heeft UE seer doen groeten. Hij is al weerom naer Amsterdam toe, om vandaer vort te gaen met den admirael HoutijnGa naar voetnoot7) in zee met 15 schepen, om de Dunkerckers te soucken. Mijn dunckt, dat mijn broer vis-admirael sal sijn. Die van de admiraliteijt hebben hem een keten gegeven van 800 gul., hetwelck groote eer voor hem is. Godt de Heer wilt hem bewaren ende met gesonthijt weerom thuijs laeten commen. Wij hebben noch soo grooten hoop als oit tot sijn saeken. Daer en vertoont hem nimant van groote apparenci, is t joncheer WillemGa naar voetnoot8) niet, soo ick vrijseerGa naar voetnoot9). Prins Heijnderijck heeft seer hertelijck aengenomen voor hem te spreken. Den tijt moet verbeijt sijn. Godt sal geven dat best is. - Song, ick verlang seer, hoe t in Eijngelant toegaet. Ick dijnck, dat ghij al gehoort hebt van t houwelijck van van Euffelen met u nicht VogelaersGa naar voetnoot10); sij is immers aen den man gerackt. Adieu, song, schrijft dickmael en vergeet niet mijn gebidenis te doen aen mijn beminde onbekende mevrou, dewelcke ick meer obligaci heb als sij wel selver weet. Vergeet den Song niet, Song, sul je Song? Drij vriers, maer soo leelijck, dat niet noembaar en sijn. Den Trello is in den Hag. den 12 Maeij (1624)Ga naar voetnoot11). |
|