Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend226. MoederGa naar voetnoot1). (A.B.)Breur, ick heb u mynen 2en journael gesonden over eenige dagen, en sint en heb ick niet gecontinueert, wantter niet te journaelen en is dan dattet vast alle daeg cout, guer noorder weer is, dat men wel mu wordt. De somer en can de wech niet vinden, schynt. Bruer heeft eene van u ontfangen, my dunckt van 26 Meert, van eenen anderen inhoudt als den eersten was. Den man is in den hemel te wenschen, niet eer en sal me met hem gedaen hebbenGa naar voetnoot2); het wordt hem van velen gewenst en gegunt. Ick en vond niet goets in uwen brief dan dat ghy meynt haest thuys te syn, dat Godt wil geven, want ghy syt hier groot gebreck; in veel dingen heb ick uwen raet van doen. Van mynen huyscoop heb ick u voor desen geschreven; in langen isser geenen coop gegaen, die soo goet gevonden wordt als desen van allen ygelyc; maer den vercooper waer der seer geren af; wy hebben t dees weke finalyck afgedaen, soodat hy niet achterwaerts en mach. Ghy sult genucht hebben in dien netten bou. Dat kleyn huysken, datter neven staet, dat raeyt my al de werelt, dat ick er by sou coopen, maer dit dient al geseyt en niet geschreven; ick en can toch van veers uwen raet niet hebben; soo sal ick desen cort maecken, omdat mer na de kerck moet. T is goeden Vrydach; brur, die seyt, dat hy te veel te doen heeft om aen u te schryven, als hy oock doet; ick kan hem qualyck spreken; hy seyt, dat hier niet nieus en is, en dat men al het nieus wt Engelant wacht, en van het peert sout ghy doen als hy u geschreven heeft, het beste dat ghy doen kunt, en daermede hola. - Kunens soonGa naar voetnoot3) heeft gisteren syn vaders ofici gekregen. Adieu, brur, t is den 5en April 1624. Dat persken dat gaet; mach het gaen meer dan 't oyt gedaen heeft. Tout va bien, s'il dure. |
|