Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend225. MoederGa naar voetnoot1). (A.B.)Breur, Sondach 24 heb ick u mynen 2den journael van weynige daegen gesonden door meester Wilm. En nu is t ady Maendach 25 geworden. Als het eens schoon weder was, dat niet lang en duerde, en SipenesGa naar voetnoot2) wilde t achternoen vertrecken, soo ging ick met hem en met Geertruyt na het voorseyde huys, daer de heer van der Horst in woont. En dat besaegen wy van boven tot beneden, van binnen en van buyten, maer stont ons gans niet aen, te weten van gebou en materialen; t fabriek is goet, maer al de rest doocht niet; soo scheyden wy daer wt. Thuys comende wilde my Sypenes in Voochtens brengen, en het was by 12 uren; ick meynde, t was gen tyt om huysen te besien; hy seyde, ick most et met hem besien en hy most ten 2 uren wech. Daer was geen houwen aen; hy was al besteet op den waegen en hy most na Haerlem om na de Syp te reysen. Hy krycht my in t huys, dat my wonder wel aenstont, en sach by het ander al offet wt silver gedraeyt waer geweest. Wy comen te love en te bodt, en wordens relyck eens en gingen na huys. Sachternoens ontboden wy Voocht, of hy comen wilde, eer Sypenes vertrock; hy comt; ick had hem voor noen 9 dusent 500 gl. boden. Hy wilden 11 hebben; ick sprack met mynen raet; naer veel seggens en weerseggens ick quam tot daer toe, daer ick wist, hy niet onder geven en sou, dat was het effen gelt, te weten 10 dusent, en daerop syn wy t eens geworden, of ommers ten naesten by, om eenige conditien en anders, en daerop vertrock Sypenes. Ady Dy[n]sdach 26. Tamelyck weder. Nu hebben wy noch al den achtermiddag in t huys geweest, te weten bruer en 2 susters en Eyckberch, en hebben vast alles overleyt, maer connen daer niet incomen voor Alderheyligen, omdatter een camer onder en boven aen t kleyn huys verhurt syn; ondertussen sal hy de salet optrecken en daer noch een schoon camer af maken met een kleyn camer daeraen, en dat sal hy my voor 400 gl. leveren, want het isser al op gemaeckt, dat me t lichtelyck doen kan, en dan sullen wy al hebben, dat wy behoeven. De ongelden, die tussen 3 en 400 gl. beloopen sullen, die moet ick dragen, ende soo met ditten en met datten t sal op 11 dusent aen comen. De 5 nu te Mey en de rest, als hy t levert; een of 2 dusent sal mer ophouden, niet langer dan men en wil, om offer eenige lasten op quaemen. Nu sal u dit al veel gelts duncken, maer mynheer VosbergenGa naar voetnoot3) seyde my t avont, datick noyt beter werck gedaen en had, want daer en is geen beter of netter of vaster gebou in den Haeg als dat en is, en syn huysvrou heeft de rekeningen gesien, dattet hem 12 dusent gl. cost, en syn verwondert, dat wy t voor dien prys hebben. Ghy sult u verwonderen van de fraeyicheyt en massivicheyt van dat huys. Wy sullen altoos goey waer voor t gelt hebben en van alle gerief, een groot achterwt op den Dennewech, stalling, hondenhuys, oock een goey camer achter by de stal, al nieu en wel gemaeckt, turllogy en goet water, seer schoonen regenback, een fray pompe, 7 deuren in een portael, dick en masif, het slootwerck oft al van silver waer, schoone schoumantels als tot van de HoonaertGa naar voetnoot4), de salet seer fraey achter op den hof, 2 camers aen de straet, 2 keukens aen malcander, die wensten ick wel grooter; somma ick meyn, dat mer niet af seggen en sal als van de casteleyns huys; de gebeerte is oock goet. Ady Woondsach 27, windich weder. Nu hebben wy voor den middach onsen coop claer gemaeckt, die bynae weer af was om eenich misverstant; hy meyndeǹ, als Boelen tevreden sou syn, my noch t heel jaer hier te houwen, en dat, omdat hy t kleyn huys verhurt heeft voor 1 jaer aen eene rekemeester van Groeningen met 2 camers van t groot huys, gelyck t Meganx | |
[pagina 157]
| |
vrouGa naar voetnoot1) nu bewoont. Daer wilden hy die hure af trecken van 300 gl. en swoer seer, dat dat syn meyning geweest was, en dat hy t daerom te betercoop gegeven had. Somma, wy mosten resolveren, want desen coop begost openbaer te worden. Ick had een vereering voor de vrou belooft wt myn gouwe lapkist, gelyck t oock reden is, want de vrou heeft heur hert vercocht en is al seer droef, als sy gelyc heeft; sy heeft 3 jaer lanck sulcken moyte gehadt, en hy principael, dat hy t om dusent daelders niet meer en sou willen aennemen; syn werckliens syn hem telcken ontgaen om syn groote curieusheyt; dat weet ygelyck oock te seggen. Ick seyde, of hy wel wist, als ick al t jaer hier bleef, dat ick dan noch 400 gl. most verwoonen met de verponding daerop, en ick sou een huys gecocht en betaelt hebben; ommers hoe t was en niet en was, ick most er aen en in de vereering most 100 daelders syn, en daerop is t gesloten; en haddet niet gesloten geweest, daer was een gereet om hem 500 gl. meer te geven, en onsen Dedel, die siet blau toe en syn Belletgen medeGa naar voetnoot2), en nimant en heeft er af geweten. Wy hebben al stil geswegen; het is veel gelts voor my wt te geven, maer t is eenen troost te hooren, hoe elck desen coop loudeert, den tresorier, ontfanger DoubletGa naar voetnoot3), VerhairGa naar voetnoot4) en veel ander; die t my niet en seggen, die ontbieden t my, hoe wel dat ick gedaen heb. Elck seyt al tegen Maurits: seyt u moeder, dat se een goey resolutie genomen heeft, want sulcken coopen en vallen der niet veel. Dirick GoolGa naar voetnoot5) isser in beschaemt om synen coop van 10 dusent en wel 2000 in vertimmert en geen erf, dat erf heeten mach. Nu is men vast besich om dien rekemeester daerwt te houwen en een ander huys te soeken, en soo hebben wy t vast heel druck. Baib was hier t avont met de nieu getroude; ick merckte wel, dattet was om te vernemen, of den coop al claer was, omdat se t my soo op een seker manier vraegde. Ick meyn, hadden sy heur wel bedacht, gelyck sy nu doen, dat se ons dit souwen vercocht hebben en dit ander gecocht hebben, maer t is beter sus voor my. Een nieu huys en mach ter niet om liegen, daer in veel jaren niet aen te timmeren en valt. Sy sagen malcander eens aen, als ick sey, dattet al gesloten en geteekent was. Als de bruyt getrout is, dan wil se igelyck hebben. Ady Donderdach, 28 Meerte. Te mergentyt mistich weder en, die opgetrocken, arge regen. En nu is t avont en heeft al den daech goet weer geweest; waer de mist bleven is, weet ick niet. - De susters hebben t achternoen geweest de bruyt geluck bieden met brur en meer ander tot LintelooGa naar voetnoot6). En desen rekemeester en wil hem niet laten geseggen; hy wil in syn huys comen, dat hy gehurt heeft; dat is het kleyn huys, soo ick hier voor schryve, met 2 camers in t groot huys. Wat kattendans dat wy daerme hebben sullen, en weet ick niet. Brur sal der mergen by gaen; dit soud al t spel bederven. Ick heb t achternoen aen Meganck gesonden; die sal t ons in t eerst van April ledich maken. Met beleefde liens kan me wechcomen. Ick was in t huys van de wagenmeester DoubletGa naar voetnoot7), een absurde timmeragie van veel gelts. Wie ick hoor spreken, elck vint onsen coop exterordinari goet, en al t volck spreeckt wt eene mont van t vast en goet gebou en van de curieuse stof, daer t af gemaeckt is. Nu het is avont en tyt slapen te gaen. Goeden nacht, bruer; maer wy hebben te nacht weer dieven op onsen bleyck gehadt, en hebben brur synen hemtrock met platte cnoppen gestolen, daer hy wel gram om is, en meer anders. Die verbrabelde meysens en syn noch niet genoch geleert; sy moeten t avonturen. Ady 29 Meerte, Vrydach, al den dach seer schoon weder geweest en nu heb ick te grooten vaeck om veel nooyeloose dingen te schryven. Ick heb al wt geweest hier en daer, tot nicht Dedels heuren vetten soonGa naar voetnoot8) sien. Sy gaet mergen na Amsterdam. Ick meyn, dat wy gedaen hebben met den rekemeester; daer is een huys vonden, schynt, dat hem dient, en soo schey ick er hierme af, want den bode wil mergen wech. Soo weest dan God bevolen en laet ons | |
[pagina 158]
| |
toch wat goets hooren. Breur heeft uwen brief ontfangen; hy en sal nu niet schryven. Ick wens u byster hier en heb u soo wel van doen, omdat brur veel te doen heeft. Adieu, brur, het groet u al datter is, en ick allermeest. Seght Jacobus, dat hy der een eynd af maeck. Ick kryg sooveel gelucx als ick beclachs gehadt heb, en al van mynen goeden coop, die ick gedaen heb. |
|