209. Aan R. Thorius. (K.A).
Steeds denk ik met het grootste genoegen aan den omgang, dien wij te Londen met elkander hadden. En nu kom ik tot u met een verzoek. Ik heb den laatsten tijd zeer veel last van mijne oogen; op raad van doktoren heb ik reeds allerlei dingen beproefd voor de genezing, maar niets helpt. Wilt gij mij eens raad geven, ‘qui in his tenebris Lynceus es’? Groet Brouard en Casaubon. Hag., 2o 9b. (Nov.) 1623.