| |
| |
| |
3 Verantwoording van de tekstuitgave
3.1 Doelstelling
Deze uitgave van Hofwijck beoogt, behalve een leestekst met een commentaar, een (selectieve) documentatie te geven van alle bewaarde redacties van de tekst, inclusief het voorwerk en de marginalia; van de oudste ‘laag’ in de autograaf tot en met de laatste bij Huygens' leven tot stand gekomen versie in de Koren-bloemen van 1672. De wijze waarop de gegevens worden gepresenteerd verantwoord ik aan het slot van dit hoofdstuk; in de volgende paragrafen ga ik eerst in op achtereenvolgens het gebruikte materiaal, de transcriptieproblematiek, de keuze van de basistekst en de constitutie van de leestekst.
| |
3.2 Het materiaal
Voor de transcriptie van de handschriften en voor de weergave van de gedrukte bronnen - de uitgaven van 1653, 1658 en 1672 - heb ik in eerste instantie gebruik gemaakt van een door L. Strengholt samengestelde ‘partituur-editie’ van Hofwijck, geheel bestaande uit paarsgewijs uit foto's of kopieën van de bronnen uitgeknipte regels: r. 1-2 respectievelijk uit de autograaf (AU), de apograaf (AP), de eerste druk, editio princeps (EP), de eerste druk van de Koren-bloemen (KA) en de tweede druk van de Koren-bloemen (KB) onder elkaar op een vel papier geplakt, en hetzelfde voor r. 3-4 enzovoort tot en met r. 2823-2824 (zie afb. 16). Als grondslag voor deze editie is dit monnikenwerk, thans berustend in het Huygensmuseum Hofwijck te Voorburg, van onschatbaar nut geweest: het geeft per regel nagenoeg in één oogopslag zicht op wat er in de tekst is gebeurd. Aan de foto's van de handschriften lag uiteraard het materiaal van de Koninklijke Bibliotheek (128 D 24) ten grondslag; de kopieën van EP kwamen uit de facsimile-editie van Vermeeren (1967) en die van KA en KB uit exemplaren in Strengholts eigen bezit. Een en ander heb ik vervolgens gecollationeerd in de originele handschriften en in diverse exemplaren van de drukken die ik in handen heb gehad, zowel uit openbaar als uit particulier bezit. Naar het samenstellien van een ideal copy van elk van de afzonderlijke edities, door middel van vergelijking van zoveel mogelijk exemplaren, heb ik niet gestreefd, en wel om dezelfde reden als die Leerintveld aanvoert om dat niet voor de Otia te doen (Leerintveld 2001, deel 2, p. 82-83): Huygens heeft zich intensief bemoeid met de totstandkoming van de uitgaven en het is alleen al daarom onaannemelijk dat er nog substantiële correcties buiten hem om zijn aangebracht. Ook zijn verschillen tussen exemplaren van beide edities van de
Koren-bloemen nog nooit aangetroffen. De door mij geziene exemplaren van de eerste druk (in de UB-Leiden, de UBVU en het Haagse Gemeentearchief) komen alle overeen met het door Vermeeren gebruikte exemplaar, op één detail na: in twee exemplaren (UBVU XH 00081 en HGA Ch 154) luidt de custode op fol. xxxx3recto ‘Door’ in plaats van ‘Aen’. Deze custode is dus kennelijk gezet met het oog op de eerste regel van het gedicht van Henricus
| |
| |
Bruno, op de volgende pagina, en niet met het oog op de titel daarvan. Dit spoort aardig met het gegeven dat de titel van Bruno's gedicht aanvankelijk ontbrak (zie par. 2.3.2.1): het drukken van het katern was dus al begonnen toen die fout ontdekt werd. De pagina met zijn gedicht (fol. xxxx3verso) vertoont geen varianten.
| |
3.3 Wijze van editeren
3.3.1 Het apparaat.
In het manuscriptologisch en variantenapparaat worden spelling en interpunctie van de bronnen in principe nauwkeurig weergegeven. Bij de gedrukte bronnen levert dat hoegenaamd geen moeilijkheden op; bij de weergave van de handschriften is een zekere normalisering onvermijdelijk en moeten er dikwijls knopen worden doorgehakt. Omdat deze kwesties naar aanleiding van de Huygens-handschriften in de literatuur al herhaaldelijk aan de orde zijn gesteld (laatstelijk in Leerintveld 2001, p. 79-80, met literatuur), beperk ik me hier tot een korte aanduiding van mijn werkwijze.
- Y-IJ. Diverse vormen van de ij (soms meer y, soms meer ij, beide met en zonder punten) worden hier doorgaans weergegeven met ij (met punten). Uitzonderingen zijn alleen die gevallen waar echt duidelijk een y staat, zoals soms in aan het begin van woorden (r. 758, 1782) en als hoofdletter (r. 2191) - Huygens en zeker ook de kopiist schrijven dan Y met punten.
- I-J. Het gebruik van de letters i/I (zonder) en j/J (met ‘staart’) is naar modern gebruik genormaliseerd. De apograaf heeft aan het begin van de regel meestal een J met ‘staart’ (vgl. r. 31: ‘Ja waerde...’ en 33 ‘In Holland...’: het is dezelfde letter!), voor het overige komt het gebruik met de moderne praktijk overeen, behalve dat de i wel eens naar beneden ‘doorschiet’; zo schrijft Huygens een enkele maal jck (zie ook Hermkens 1984, p. 32). Veel hoofdbrekens en nodeloze verwarring worden voorkomen door deze grafische variaties in de editie te negeren (vgl. ook Tuynman-van der Stroom 1994, I p. 14-16).
- Spaties. Afgekorte lid- en voornaamwoorden ('ck, 't etc.) staan dikwijls vlak voor of achter het volgende woord. Net als Zwaan (p. xxiv) geef ik zulke gevallen weer als een aaneenschrijving (bijv. r. 10: 'tschielicke) als de twee woorden visueel een eenheid vormen, hoe subjectief dat ook is. Veel systeem zit er bij Huygens trouwens ook niet achter.
- Hoofd- en kleine letters. Bij letters waarvan de majuskel- en minuskelvorm geen duidelijk grafisch onderscheid vertonen (m, n, o, in Huygens' handschrift vaak ook de d, en andere) is het puur de relatieve grootte die de doorslag moet geven - een ‘kleine letter’ o op de eerste bladzijden van de autograaf kan (en zal vaak) groter zijn dan een ‘hoofdletter’ O op de laatste bladzijde. Maar is elke beginletter die ‘een beetje uitsteekt’ een hoofdletter? De keuze is (opnieuw) subjectief.
Het is vooral de autograaf waar zulke problemen zich voordoen. Daar valt (zeker als er van correcties sprake is) ook nog wel eens te twijfelen over de precieze aard van
| |
| |
een leesteken - een komma die op een punt lijkt (of andersom). Ook daar zal gekozen moeten worden, en het leek mij in het algemeen zinloos om al die twijfelgevallen ook nog eens van geval tot geval aan te wijzen - men weet immers, zoals al eens gezegd is, niet eens waar men al of niet terecht twijfelt! In de meeste gevallen heb ik ervoor gekozen de keuze van de kopiist te volgen.
Iets anders wordt het als een bepaalde passage werkelijk onleesbaar is, hetzij als gevolg van doorhalingen, hetzij als gevolg van tekstverlies door beschadiging van de bron. Dat laatste is op beperkte schaal aan de orde in de autograaf. Met name langs de bovenrand van de folia en langs de vouwen zijn er gaten in het papier gevallen, zodat er tekst verloren is gegaan. Ik geef die gevallen in het apparaat weer met een ‘lege’ arcering [xxx] (telkens zo lang als het geschatte aantal weggevallen letters+leestekens+spaties; zie bijvoorbeeld r. 904). Uiteraard druk ik het corresponderende tekstgedeelte in de apograaf wel af, als ‘variant’. Woorden of passages die geheel of gedeeltelijk onleesbaar zijn geworden als gevolg van doorhalingen en overschrijvingen geef ik weer als een reeks asterisken die de geschatte omvang (in letters+leestekens+spaties) representeren, met daaroverheen een arcering. Ook in zulke gevallen wordt het corresponderende teksgedeelte in de volgende tekstfase voluit afgedrukt, maar ‘verloren’ tekst wordt dus niet aangevuld vanuit een volgende fase. Dit kan te gemakkelijker omdat het apparaat nu eenmaal geen ‘leestekst’ hoeft te bieden.
Genormaliseerd is er verder in de weergave van de nootcijfers waarmee in het afschrift verwezen wordt naar de bijschriften: altijd met een punt, en direct voor de eerste letter van het woord waar ze voor staan (Huygens schrijft ze ook wel eens zonder punt en boven het betrokken woord).
En zo is er meer, wat iedereen die de handschriften (of een foto ervan) met de editie vergelijkt makkelijk kan constateren: de precieze plaats van de citaten - zelden exact naast de regel waar ze bij horen; of de plaats waar de correcties zijn aangebracht: op of boven de regel of ernaast, links of rechts... Een handschrift is nu eenmaal altijd ‘levender’ dan een editie - op straffe van onbruikbaarheid - kan en zelfs mag zijn. Maar met spelling en interpunctie heeft dat niet veel meer te maken, en die worden, zoals gezegd, in dit apparaat binnen de gegeven beperkingen nauwkeurig weergegeven. Dat geldt ook voor abbreviaturen. Vooral in de Latijnse citaten in de autograaf treden ze massaal op. Een overzicht van de mogelijkheden op dit gebied geeft MacKerrow 1972, p. 319-324: een 9 kan staan voor con-, een p met een streepje door de stok voor per- of prae-, een streepje boven een klinker soms voor een complete lettergreep: aîa voor anima, enzovoort. Ze laten iets zien van de snelheid waarmee de aanhalingen in dat handschrift zijn neergepend en het leek me onjuist ze ‘weg te normaliseren’. Ik geef ze weer door middel van cursivering van de letter of het teken dat de abbreviatuur ‘draagt’, dus ‘psaepe’ en ‘9suetudo’ et cetera - en niet door de oplossingen te cursiveren, zoals veelal gebeurt - dat doet de originele schrijfwijze geen recht en soms is het trouwens nog de vraag hoe die oplossing er precies uit zou moeten zien. Voor de eveneens veelvuldig toegepaste Griekse compendia was een dergelijk beleid niet te realiseren. Nu zijn dat strikt genomen ook geen abbreviatu- | |
| |
ren, maar (combinaties van) letters; maar dat heeft toch iets van een gelegenheidsargument; en het is zeker zo dat de Griekse citaten uit de autograaf er
in de weergave veel leesbaarder uitzien dan de Latijnse, wat niet helemaal strookt met de werkelijkheid.
In de Nederlandse teksten treden abbreviaturen voornamelijk op bij de door Huygens lang (maar niet altijd, zie Van Strien 1990, p. 84-85) gekoesterde verdubbeling van de slotconsonant in woorden als ‘penn’, ‘mann’, enzovoort. Waar woorden op ‘-nn’ of ‘-mm’ moeten eindigen, schreef Huygens bij voorkeur een enkele consonant met een streepje erboven. De transcriptie in het apparaat is in zulke gevallen dus Man, ouderdom, enzovoort.
| |
3.3.2 De basistekst.
Als basistekst voor deze editie is gekozen voor het afschrift, preciezer gezegd voor de teksten in de mappen B en C van KB 128 D 24, en voor de in Huygensmuseum Hofwijck bewaarde door Huygens ingevulde gravure (zie het hoofdstuk over de bronnen). Dit gehele pakket - gedicht én voorwerk - is weliswaar voor het merendeel niet eigenhandig door Huygens geschreven, maar wel, althans voor zover het zijn eigen teksten betreft, intensief door hemzelf gecorrigeerd en aangevuld en dus in alle opzichten geautoriseerd. Zó stuurde Huygens Hofwijck naar de drukker, zo wilde hij dat zijn boek eruit kwam te zien. De autograaf was en is te zeer een echt ‘ontwerp’ om als leestekst te kunnen dienen. Het is niet zozeer dat we het, met Worp (Gedichten i, p. xxvi), ‘onbilijk’ zouden vinden om ‘de brouillons van een dichter te laten drukken’: in het manuscriptologisch apparaat leggen we ons geen enkele beperking op, en waarlijk niet uit gebrek aan respect. Maar de onvolkomenheden die met het ontwerp-karakter van dat handschrift samenhangen - te denken valt aan verschrijvingen, slordige interpunctie en dergelijke - zouden bij het lezen alleen maar storen; of men zou die, zoals Zwaan doet, in de leestekst moeten corrigeren, maar dat levert dan weer een wat hybride geheel op. Bij een keuze voor de apograaf doen zich dergelijke problemen niet of tenminste veel minder voor. Over de nadere constitutie van de leestekst spreek ik hieronder.
Zo leest men Hofwijck hier dus niet zoals Huygens het in eerste instantie schreef, maar zoals hij het naar de drukker stuurde, inclusief de laatste correcties en verfijningen van de hand van Constantijn junior. Weliswaar heeft Huygens zelf in de drukproeven van EP nog intensief zitten corrigeren, en ook voor de uitgaven van 1658 en 1672 geldt dat ze niet buiten hem om tot stand zijn gekomen: nog voor de editie-1672 heeft hij hele regels aangevuld om nog bestaande hiaten in het rijmschema op te vullen. Iets is er dan ook wel voor te zeggen om die ‘Ausgabe letzter Hand’ als de ‘beste’ te beschouwen. Maar tegelijkertijd vertoont iedere druk (vooral die van 1658) toch onvermijdelijk weer nieuwe fouten, en staat de zetter, met zijn eigen gewoonten, altijd tussen de auteur en zijn lezers in. Van de apograaf kan tenminste met zekerheid gezegd worden dat Huygens de afwijkingen van zijn eigen handschrift gewild of tenminste gesanctioneerd heeft - afgezien van een paar
| |
| |
evidente vergissingen die hem bij de correctie zijn ontgaan. Die worden in de hier geboden leestekst ook niet verbeterd.
| |
3.3.3 De constitutie van de leestekst
De apograaf is een verzorgd en goed leesbaar handschrift; de weinige gewenste normaliseringen in de transcriptie besprak ik al hierboven. Mijn voornaamste ‘ingreep’ bij de weergave ervan in de leestekst is geweest dat ik de diverse kopij-aanwijzingen in de marge, zoals ‘Italiaensche letteren’ en inspringstreepjes, heb opgevolgd - door dus de bedoelde woorden cursief te zetten en de debetreffende regels in te laten springen. Verder heb ik alle abbreviaturen hier opgelost. De kopiist deed dat meestal ook al, en schreef dus ‘penn’ enzovoort; en weliswaar maakte Huygens die oplossing tijdens het corrigeren van het afschrift zeer vaak weer ongedaan (dus door de tweede letter alsnog door een abbreviatuur te vervangen), maar ik ben geneigd die activiteit toch eerder op te vatten als een voorzorg tegen verlezingen op de zetterij (‘penn’ wordt algauw ‘pem’) dan als een principiële keuze voor een verkorte spelling. De drukken hebben ook bijna altijd de spelling voluit.
Andere ingrepen verantwoord ik achterin dit hoofdstuk. Ze betreffen, zoals al gezegd, niet de woord- of letterkeuze of de interpunctie, maar alleen de grafische weergave ervan. De enige uitzondering hierop vormt mijn weergave van de titel van het gedicht. Bovenaan het afschrift staat hofwyck, met een duidelijke y-grec, en daar heb ik in de leestekst toch maar hofwijck van gemaakt, om niet overal waar ik in deze uitgave naar de titel verwijs, gebonden te zijn aan die voor moderne lezers toch wat hinderlijke y. De spelling met ij sluit ook het meest aan bij Huygens' eigen gewone schrijfwijze. Maar consequent is dit dus niet, en andere duidelijke y-grecs uit de basistekst blijven in de leestekst gehandhaafd. Verder is de weergave van de teksten dus conform de bronnen. Ook evidente verschrijvingen, inclusief vergeten regels, zowel in de hoofdtekst als in de citaten worden hier dus als leestekst gepresenteerd. Het is immers niet aan de editeur een tekst inhoudelijk te ‘verbeteren’, hoe zeker hij ook is van zijn zaak. Van een andere orde vind ik een vergissing als in r. 23, waar na een correctie de hoofdletter op de verkeerde plaats kwam te staan; of de gewoonte van Huygens (en zijn drukkers) om aanhalingstekens vóór de kantlijn te zetten, wat praktisch lastig is te realiseren. In deze opzichten wijkt de leestekst dus af van de weergave van de apograaf in het apparaat, waarin zetinstructies enzovoort alleen maar worden getoond, en niet opgevolgd. Ook worden door slijtage verdwenen tekstgedeelten (in de opdrachtbrief en in ‘Aenden leser’) in de leestekst aangevuld uit de eerste druk.
Het moge verder duidelijk zijn dat deze leestekst geen ‘nabootsing’ van het origineel is. Het aantal regels per bladzijde verschilt en de citaten zijn op een andere wijze, namelijk als voetnoten, gepresenteerd. De verwijzingsletters en bijbelplaatsen die Huygens zelf in de kantlijn van de apograaf schreef, staan hier eveneens in de marge, maar - anders dan in het origineel - altijd rechts van de tekst. Links is een regelnummering toegevoegd. Ik volg in deze nummering Zwaan, vooral om vergelij- | |
| |
king van de annotaties zo eenvoudig mogelijk te maken. Zoals uit de weergave van de tekstgeschiedenis blijkt, was hier ook een andere keuze mogelijk geweest.
| |
3.4 De inrichting van het apparaat
3.4.1 Algemeen.
Het apparaat toont de ‘geschiedenis’ van elke versregel uit de basistekst, vanaf de oudste herkenbare redactie in het handschrift tot en met die in de Koren-bloemen van 1672. Opeenvolgende redacties van elke regel zijn concordant onder elkaar afgedrukt, met dien verstande dat telkens alleen varianten worden gesignaleerd: onveranderde woorden en zinsdelen worden tussen vierkante haken ‘aangehaald’. Vertoont het apparaat van een bepaalde regel maar één versie, dan is die regel in de tekstgeschiedenis onveranderd gebleven, afgezien van eventuele ‘niet-substantiële’ spelling- en interpunctievarianten in de gedrukte versies, die hier buiten beschouwing worden gelaten om het apparaat niet te overladen. In grote lijnen volg ik hierin de werkwijze die eerder bij Huygens' gedichten is toegepast door Leerintveld en die is ontwikkeld voor de Leopold-editie van Dorleijn (Leerintveld 2001, i.h.b. p. 88). Voor een nadere toelichting en enkele afwijkingen van dat systeem zie hieronder.
Als illustratie van deze methode - trouwens ook om de beperkingen ervan aan te geven - leent zich direct al de eerste regel van Hofwijck. De verschillende redacties in de autograaf luidden achtereenvolgens:
Wijck Hof, 'tis Hofwijcks beurt: |
'tHof |
|
is |
genoegh |
|
beschreuen. |
|
Naer 'thof is 't Hofwijcks beurt. |
[ |
|
] |
De groote webb is af; en |
[ |
] |
|
[ |
] |
beschreuen: |
|
Anders gezegd: Huygens begon met een (min of meer voordehandliggend) woordspel met ‘het Hof wijken’ en ‘Hofwijck’, maar was daar niet (helemaal) tevreden over, evenmin als over het woord ‘beschreuen’. Waarschijnlijk onderstreepte hij daarom de betwijfelde woorden, om er een alternatief boven te schrijven: ‘Naer 'thof is 't Hofwijcks beurt’ - ditmaal met een punt achter ‘beurt’. Het woord ‘beschreuen’ handhaafde hij, al of niet voorlopig; de oorspronkelijke beginwoorden van de regel haalde hij door. Maar nog steeds ontevreden gooide hij het tenslotte over een andere boeg en schreef hij de later zo veelbesproken woorden ‘De groote webb is af’. Tevens besloot hij ‘beschreuen’ toch maar onveranderd te laten, wat is af te leiden uit het feit dat hij de onderstreping onder dat woord doorhaalde. Ook ‘verzwaarde’ hij het leesteken: van een komma in een dubbele punt.
Uit de verdere presentatie van r. 1 in het apparaat is af te leiden dat de kopiist de zo ontstane regel nagenoeg onveranderd overnam, en dat er in de latere tekstgeschiedenis verder ook ‘niets’ met de regel gebeurd is - hoewel de spelling van het woord ‘webb’ nog tweemaal veranderde, iets wat hier zoals gezegd buiten beschouwing blijft. Ook kunnen we uit het apparaat opmaken dat het ‘broeden’ op deze
| |
| |
eerste regel geheel binnen de eerste ontstaansfase viel, dus voordat het handschrift naar de kopiist ging. Dat is bijvoorbeeld in regel 3 niet het geval, waar Huygens pas tijdens het corrigeren van het afschrift de woordvolgorde veranderde - de kopiist volgde immers de oudste redactie van de autograaf.
Dat er niettemin vragen over blijven, is duidelijk. Wanneer onderstreepte Huygens in zijn autograaf in r. 1 de oorspronkelijke beginwoorden? Was er een tijdlang een ‘open variant’? Van wanneer stamt de definitieve vorm van de aanhef? Theoretisch bestaat de mogelijkheid dat die pas na de slotregel is geschreven - niet eens zo'n onaantrekkelijke gedachte misschien. En zo zijn er veel meer vragen te stellen, en (zoals gewoonlijk) meer naarmate het materiaal meer gegevens biedt. Wat betekent het als we kunnen constateren dat een of meer leestekens achteraf in een regel zijn tussengevoegd? Ik denk aan r. 185. Huygens schreef eerst:
Bij Diens sien seggen is, en seggen doen, [...]
en maakte daarvan
Bij, Diens sien, seggen is, en seggen, doen, [...]
De komma's zijn duidelijk achteraf bijgeschreven, maar misschien niet later dan onmiddellijk na het schrijven van de regel. Toch worden in dit apparaat twee ‘redacties’ onderscheiden, mogelijk dus met maar heel weinig grond. En trouwens, wie zegt dat de drie komma's in één keer zijn bijgeschreven? Is het überhaupt, als er verschillende correcties in één regel staan, wel verantwoord om die samen als één ‘stap’ in de ontstaansgeschiedenis te presenteren? Per slot van rekening weten we niet hoe vaak Huygens naar de regel heeft gekeken. Gegevens als de kleur van de inkt of de ‘nieuwheid’ van de pen helpen soms, maar vaak ook niet.
Het enige goede antwoord op deze en meer zulke vragen is mijns inziens dat een editor wel moet interpreteren, met andere woorden: de gegevens in een plausibel onderling verband presenteren, omdat niemand gebaat is bij een hoeveelheid losse ‘data’. Ook in dit opzicht moeten dus knopen doorgehakt worden en verdwijnen er mogelijk gegevens ‘onder tafel’. Onderstrepingen bijvoorbeeld, Huygens' manier om aarzeling over een woord of passage aan te geven, zijn - ik wees er al op naar aanleiding van r. 1 - per definitie altijd achteraf aangebracht. Maar wat levert het op om bij elk onderstreept woord een redactie met en een zonder onderstreping te onderscheiden? Hoe zinvol is het te laten zien dat Huygens soms letters verduidelijkt, door ze over te trekken? Toch, als Huygens mogelijk om dezelfde reden een heel woord doorhaalt en door hetzelfde vervangt, wordt dat wel getoond. Ook laat ik zien dat Huygens aanhalingstekens altijd achteraf schreef, vóór de regels waar hij ze wilde hebben. Het blijkt duidelijk voor r. 2273-2282 en voor r. 2700, waar hij er te lang mee door ging, zodat hij ze later weer moest schrappen. Dat zijn geen belangrijke gegevens, maar toch zien we op die manier iets van de groei van de tekst.
Zo probeer ik ook de ‘kleinere’ bewijzen van aarzeling bij de auteur en van de groei van de tekst te documenteren, en met Leerintveld ben ik van mening dat het
| |
| |
hier gevolgde systeem daar een, zoal niet volledige, dan toch overzichtelijke presentatie van biedt (Leerintveld 2001, p. 80). Ik geef nu eerst een overzicht van de gebruikte afkortingen voor de verschillende stadia in de tekstgeschiedenis (‘siglen’). Deze gelden in het apparaat van de hoofdtekst. Het voorwerk en de tekstjes in het aanhangsel van het apparaat vereisten ook andere notaties, die ik daar verantwoord.
| |
3.4.2 Siglen.
AU1 |
de oudste redactie van elke regel in de autograaf en de veranderingen daarin tot het moment dat Huygens de tekst aan de kopiist ter hand stelde (mei-juni 1650 en augustus-december 1651). |
AP1 |
de oudste redactie van elke regel in het afschrift (de apograaf) en de veranderingen daarin tot het moment dat de kopiist zijn werk weer aan Huygens gaf ter correctie. |
AU2 en AP2 |
de veranderingen in de autograaf en het afschrift die door Huygens zijn aangebracht tijdens het corrigeren van het afschrift. Dikwijls schreef hij, zoals elders is uiteengezet, beoogde correcties en aanvullingen ten opzichte van AP1 eerst uit in de autograaf, kennelijk om ze te ‘proberen’ om zo het afschrift netjes te houden, dat immers als kopij moest dienen. |
AU3 en AP3 |
de marginalia, die door Huygens (vermoedelijk, in elk geval voor het merendeel) na de correctie van de apograaf zijn aangebracht. Het gaat hier voornamelijk om de citaten. Huygens schreef ze, net als zijn correcties voor het afschrift, veelal eerst uit in het ontwerp (AU3), om ze later netjes in het afschrift over te schrijven, met nootcijfers in de tekst (AP3). Tot dezelfde fase reken ik het plaatsen van de verwijstekens naar de plaat, in de kantlijn van de apograaf. |
AP4 |
de correcties en verduidelijkingen die door (waarschijnlijk) Constantijn junior zijn aangebracht, in elk geval in de teksten van het voorwerk maar mogelijk een enkele keer ook in Hofwijck zelf (r. 1649 en 1856-1862). Correcties worden weergegeven op de gewone wijze; verduidelijkingen door de desbetreffende letter(s) vet te drukken. Deze ingrepen stammen klaarblijkelijk uit de laatste fase van het gereedmaken van deze tekst voor de druk. Tegelijkertijd of kort daarna moeten de opmaakmarkeringen in de handschriften zijn aangebracht. Deze worden in dit apparaat niet verantwoord. |
EP |
de varianten in de editio princeps, 1653, ten opzichte van de laatste fase van de apograaf. Gesignaleerd zijn alleen ‘substantiële’ varianten, d.w.z. veranderingen in woordkeuze en zinsbouw, nieuwe of ontbrekende marginalia e.d. In principe dus geen spelling- en interpunctievarianten, tenzij die gevolgen (kunnen) hebben voor zinsstructuur en -betekenis. In de praktijk ben ik er toch niet al te zuinig mee geweest. |
| |
| |
|
Ook evidente zetfouten geef ik weer: ze hebben soms invloed op de tekst in de volgende druk. |
KA |
de substantiële varianten in de eerste druk van de Koren-bloemen, 1658, ten opzichte van de editio princeps. |
KB |
de substantiële varianten in de tweede druk van de Koren-bloemen, 1672, ten opzichte van de editie-1658. |
| |
3.4.3 Nadere toelichting.
Zoals al aangegeven geeft het apparaat een compleet overzicht van de varianten tussen de opeenvolgende handschriftelijke versies van de teksten. Uit de drukken geeft het alleen de ‘substantiële’ varianten, in de regel dus alleen die op woordniveau, met verwaarlozing van de meeste spelling- en interpunctieverschillen. Evidente zetfouten zijn wel aangegeven, omdat die in zekere zin ‘substantieel’ genoemd kunnen worden, hoe onbelangrijk ze verder ook zijn (bijv. r. 1348 KA Mdg in plaats van Mug). Varianten binnen de citaten worden anders behandeld, zie hieronder.
Om ruimte te besparen zijn verder alleen die redacties opgenomen die een (substantiële) variant bevatten ten opzichte van de vorige, en wordt altijd begonnen met de oudst bewaarde, niet zelden dus met AU2 in plaats van AU1. Om de tekstgeschiedenis per regel te reconstrueren zal men dan ook vaak moeten aanvullen: als ‘AU2’ volgt op ‘AU1’, dan heeft de kopiist Huygens' ontwerp exact gevolgd, maar heeft Huygens alsnog, tijdens het overzien van het werk van de afschrijver, een verandering in zijn ontwerp aangebracht. Staat ‘AP2’ vervolgens níet in het apparaat, dan is die verandering daar dus wél doorgevoerd, wat dan ook altijd in de leestekst te zien is (vgl. bijv. r. 3). Maar is de verandering niet doorgevoerd, dan verschijnt ‘AP2’ dus wél in het apparaat, met de oorspronkelijke tekst. In zo'n geval was de correctie in AU1 alleen maar een probeersel. Een voorbeeld zien we in r. 515:
AU1 |
Een |
|
doosjen |
is |
|
een |
Niet, een |
|
spiegeltjen, |
een Spell, |
|
AP1 |
[ |
] |
Doosjen |
[ |
|
] |
Spiegeltjen, |
[ |
] |
AU2 |
[ |
|
] |
als |
[ |
|
] |
AP2 |
[ |
|
] |
een |
[ |
|
] |
Met andere woorden: Huygens had geschreven ‘Een doosjen is een Niet’; de kopiist nam dat over; bij het corrigeren van diens werk probeerde Huygens in zijn autograaf ‘Een doosjen is als Niet’, maar tenslotte liet hij de apograaf toch ongewijzigd.
In afwijking van Leerintveld markeer ik niet de afzonderlijke ‘stappen’ binnen de verschillende ontstaansfasen: dus bij r. 1 niet AU1a t/m AU1c. Dat lijkt mij in de eerste plaats onnodig (de opeenvolgende redacties van elke regel staan toch al onder elkaar afgedrukt), maar ook enigszins misleidend, alsof er voor de hele autograaf een afzonderlijke ontstaansfase ‘AU1a’ te onderscheiden zou zijn. Dat is niet het geval.
Het apparaat bevat verder zo min mogelijk symbolen. De functie van de vierkante teksthaken zonder tekst noemde ik al: ze geven aan dat het tekstgedeelte in de regel
| |
| |
recht erboven onveranderd in de desbetreffende redactie is overgenomen. ‘Onveranderd’ in de handschriften betekent inderdaad ‘onveranderd’, in de drukken is zoals gezegd afgezien van de meeste spelling- en interpunctievarianten. Waar het niet helemaal lukte de haakjes op de goede plaats te laten ‘aanhaken’, is soms een onveranderd woord toch op de volgende regel overgenomen.
In de weergave van de citaten is om praktische redenen van het hier gevolgde systeem afgeweken. Deze zijn bij de desbetreffende regels in de handschriften telkens in hun geheel uitgeschreven, en de (doorgaans bescheiden) correcties erin zijn aangegeven met doorhalingen (voor doorhalingen en overschrijvingen), schuine haakjes (voor toevoegingen) en het teken ≫ (bij verandering van woordvolgorde). Varianten tussen de verschillende redacties worden gesignaleerd in het hoofdstuk over de citaten.
Van de resterende symbolen (merendeels ontleend aan Leerintveld 2001, p. 89-91) geef ik nu een overzicht.
- Het teken □ geeft (ten overvloede, want het blijkt ook uit de tekstweergave) aan dat een regel inspringt. Anders dan Leerintveld gebruik ik het niet om aan te geven dat Huygens een regel wílde laten inspringen: dat geef ik aan met ‘inspringen’. In het apparaat is verder te zien of de opdracht is uitgevoerd.
- Een onderstreping geeft aan dat het desbetreffende woord door Huygens is onderstreept. Hij deed dat vaak als hij twijfelde over de woordkeus; soms komt die twijfel ook tot uiting in een ‘open variant’.
- Deze ‘open varianten’ worden aangegeven met een schuine streep tussen twee woorden of woordgroepen. Hierbij staat de oudste lezing altijd voorop.
- Met een doorhaling in de weergave worden zgn. ‘Sofortkorrekturen’ aangeduid, dat wil zeggen de correcties in een handschrift die tijdens het schrijven van een regel moeten zijn gemaakt en niet erna. Het gaat meestal om letters en woorden, soms om langere zinsdelen. Bijvoorbeeld in r. 45:
In Broeck en Wambas dscheidt. Daer hoefde geen bedencken
Hier is een s over een d heen geschreven - Huygens wilde kennelijk ‘deelt’ schrijven, maar bedacht zich onmiddellijk. Of r. 55:
Van kinderen verstand met misonverstand gerucht:
Of, als voorbeeld van een langere ‘Sofortkorrektur’, r. 500:
vader met naer Soon en soon naer vader schiet:
Om praktische redenen begint de vervangende tekst in dit soort gevallen een regel lager. Anders dan Leerintveld 2001, p. 89 maak ik hier dus geen onderscheid tussen ‘overschrijving’ en ‘vervanging’. Het onderscheid vind ik, bij de aanname ‘dat tekstuele gegevens in een weergave van de overlevering van een tekst belangrijker zijn dan grafische’ (a.w., p. 88) minder relevant.
| |
| |
- Griekse letters, klein gedrukt, vóór de tekst geven aan dat de correcties in de zo gemarkeerde regels met elkaar in verband moeten worden gebracht. Bijv. r. 1099-1100:
1099 |
AU1 |
α |
Hier in gaet Hofwijck voor, |
|
dat i [xxx]et Haegsche Pand |
|
β |
[ |
] |
in 'tsGrauen Haegsche [] |
1100 |
AU1 |
α |
Niet meer als Linden hout |
|
bij Linden is geplant, |
|
|
β |
Is niet |
[ |
] |
bij/om Linden hout [ |
] |
|
[ |
|
] |
bij [ |
] |
Het voorbeeld spreekt wel voor zichzelf: Huygens schreef eerst ‘[...] dat in het Haegsche Pand // Niet meer als Linden hout [...] is geplant’ en verving die constructie door ‘[...] in 'tsGrauen Haegsche Pand // Is niet als Linden hout [...] geplant’.
| |
3.5 Opgave van de afwijkingen in de leestekst ten opzichte van de basistekst.
3.5.1 Algemeen.
Zie de paragrafen hierboven. De afwijkingen betreffen dus o.m. de bladspiegel, de toevoeging van een regelnummering, de plaats van de aanhalingstekens, de nummering van de voetnoten enz. en de weergave van abbreviaturen en kopij-aanwijzingen. Door slijtage weggevallen tekst is uit de eerste druk aangevuld.
| |
3.5.2 Bijzondere gevallen.
- voorwerk
Westerbaen: diverse marginale aantekeningen als voetnoot weergegeven
- hoofdwerk
titel: hofwyck > hofwijck
r. 23 en Singhen > En singhen
r. 1527: nootcijfer toegevoegd bij citaat
r. 1570: marginale aantekening als voetnoot weergegeven
|
|