Woord vooraf
Op woensdag 4 augustus 1971 vond ik in de bibliotheek van het British Museum te Londen een boek terug dat al een eeuw lang als vermist werd opgegeven: de eerste editie van Constantijn Huygens' Heilighe Daghen.
Met die vondst als uitgangspunt heb ik mij opnieuw verdiept in de tekst- en editiegeschiedenis van de kleine reeks sonnetten die Huygens in januari 1645 door Caspar Barlaeus liet uitgeven. Mijn onderzoek bracht voldoende nieuwe feiten aan het licht en maakte voldoende nieuwe conclusies mogelijk om het verschijnen van een nieuwe editie der Heilige Daghen te rechtvaardigen, ofschoon Dr. F.L. Zwaan nog maar enkele jaren geleden voor een degelijke uitgave van de gedichten in kwestie, verenigd met Huygens' avondmaalspoëzie, heeft gezorgd. Maar ook afgezien van mijn onderzoek komt het me verantwoord voor, dat de tekst van de teruggevonden editio princeps ter beschikking wordt gesteld van allen die belang stellen in de poëzie van Huygens en de studie van zijn werk. Het opnemen van facsimile's der handschriften kan een middel zijn om met Huygens' hand en de problematiek van de transmissie van litteraire teksten vertrouwd te raken.
Met Zwaan wil ik graag getuigen van mijn bewondering voor Huygens' religieuze lyriek - niet maar ‘voer voor filologen’, maar hoge taal-kunst uit een rijk gemoed ontstaan, vol speelse paradoxen en zinrijke verwisselingen, in bewoordingen die van zichzelf getuigen dat ze altijd tekort zullen schieten om het wonder van het geloof te ‘vatten’.
Een uitgave als deze ontstaat niet in een luchtledig. Ik bouw op het werk van anderen verder, en ik ben dank verschuldigd aan velen.
I take this opportunity to express my gratitude to the Trustees of the British Museum, London, who kindly gave me permission to reproduce the book I was so fortunate to recover in their Library.
Ik dank de Bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag voor zijn vriendelijke toestemming tot reproduktie van de manuscripten; het personeel van de Koninklijke Bibliotheek en van de vele andere bibliotheken die ik heb bezocht voor hun onverdroten hulpvaardigheid.
De uitgeversmaatschappij Tjeenk Willink-Noorduijn en mijn collega Zwaan ben ik erkentelijk voor hun toestemming tot het overnemen van de vertaling van Barlaeus' Latijnse lofdicht.
De heer S.J. Sluis te Heiloo, die mij een exemplaar van de Koren-bloemen van 1658 ten geschenke gaf, kan uit deze studie, naar ik hoop, iets bespeuren van het stimulerend karakter van een dergelijke vrijgevigheid.
Dit boekje zou eenvoudig niet geschreven kunnen zijn, als ik niet door Mevrouw L. Hellinga-Querido en Prof. Dr. W.Gs Hellinga in de geheimen van de analytische bibliografie was ingewijd. Ik hoop dat mijn inleiding niet al te ver beneden het niveau blijft waarop zij me hebben willen brengen.
Mevrouw Prof. Dr. Margaretha Schenkeveld heeft me met aanmoedigend enthousiasme geïnspireerd, evenals trouwens andere collega's in de afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit.
Aan de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek, die een subsidie verleende, is het te danken, dat deze studie verschijnen kon.
De uitgever tenslotte ben ik dankbaar voor de fraaie uitvoering van het boekje, die wedijvert met die van de teruggevonden editie.
Heiloo, april 1973
L. Strengholt