Schoonhoven
5[regelnummer]
Wat schaedt my 't op en neer? 'k heb mannelick geleên, Ga naar voetnoot5
En meest al winnende, minst wijckende gestreen,
10[regelnummer]
En stelt in 't Wapen-boeck, Schoonhoven staet voor twee. Ga naar voetnoot10
Aant. Huygens in de marge
9 | Ten tijde van Vrouw Jacoba tegen die van Rotterdam, ende met die vander Goude, in den slagh te Alphen, &c. |
|
-
voetnoot1
-
De beurt ... rad: de op- en afgaande (beweging), het op- en neerwaarts gaan van het nooit stilstaande rad.
rad: rad der Fortuin; een bekende topos uit de klassieke literatuur.
-
voetnoot2
-
Daer ... gehadt: waar de woelige wereld op draait, heb ik op zeer overvloedige wijze gekend.
's Werelds werr: omzetting van kern en bepaling. Opm.: dit op- en neergaan is Schoonhoven ruimschoots ten deel gevallen, ook al vanwege het feit dat S. een belangrijke vesting was. Vooral dienen genoemd te worden de krijgsdaden tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, m.n. de strijd tegen Rotterdam en de slag bij Alphen in 1425 (Vgl. L. Guicciardijn, Beschryvinghe ... 1612. Blz. 225b). Zie ook Huygens' aant.
-
voetnoot3
-
Noch: toch.
mijn overschot: wat mij overgebleven is.
schoone hoven: Schoonhoven ‘hebbende synen naem van dat aldaer van ouden tijden veel Schoone Boomgaerden meest van Appelboomen gheplant zijn gheweest alsoomen Boomgaerden mede hoven noemt.’ (W. van Gouthoeven, D'oude Chronycke ... 1620. Blz. 89).
-
voetnoot4
-
De Peters van mijn' naem: mijn naamgevers (van die schone hoven zou de naam van de stad zijn afgeleid).
is ... te loven: moet boven andere (hoven) geprezen worden.
-
voetnoot5
-
't op en neer: het op- en neergaan, d.w.z. de wisselingen van het lot.
'k heb ... geleên: ik heb ('t) dapper doorstaan.
-
voetnoot6/7
-
En meest ... evenwel gestreen: en (ik heb) meestal al (maar) winnende (gestreden) slechts zelden (heb ik) terugwijkend gestreden, maar niettemin gestreden.
-
voetnoot7
-
Land-Vooghden: bestuurders (aangewezen persoon).
-
voetnoot7/8
-
die de ... berecht: die dit gebied bestuurt. Opm.: stang: (WNT stang (I) 741, 8): gebit, bit van een paardentuig; 742 onder b: geheel der met het ijzeren mondstuk verbonden delen, waaraan de teugels bevestigd zijn. Zo kan de ruiter, de koetsier het paard beheersen, ‘de stangen berechten’: dit gebied besturen.
-
voetnoot8
-
'k weet ... te vangen: ik ben tot meer in staat dan tot het vangen van zalm. Opm.: (Schoonhoven) ‘vermaert door den Salm-vang die inde Leck alhier ontrent gheschiet’ (W. van Gouthoeven, D'oude Chronycke ... 1620. Blz. 89).
-
voetnoot9
-
Of ... quam: Als 't weer zou komen tot prangen (= kwellen, overlast aandoen, WNT 3891, dit citaat). Nog in het beeld van het paard: het paard wordt gekweld door de ruiter. Hier in de bijbetekenis: als er weer benarde tijden komen.
denckt: bedenkt (tegen de Land-Vooghden gezegd).
voormaels: vroeger.
dé: deed, handelde.
-
voetnoot10
-
Wapen-boeck:
a.
boek waarin de wapens der adellijke geslachten beschreven staan;
b.
‘boek’ met ‘res gestae’ (= de krijgsdaden) van Schoonhoven.
|