| |
2. De handschriften en drukken
Er zijn drie hss (vgl. Worp III, 48 noot) een autograaf (A), gedeeltelijk de indruk makend van een echt klad (1e en 2e diploma), voor de rest eigenhandig afschrift; een apograaf (B) in twee handen nl. de eerste twee diploma's in één hand, de rest in andere hand, en een calligrafisch afschrift (C), kopij voor de druk van 1658 in Korenbloemen, B is afschrift van A, zoals dit in eerste fase gecorrigeerd is. De latere correcties (voornamelijk in 1638 aangebracht, zie Inleiding, par. 1) vindt men dus niet in B. Het grote belang van B is dat vele onleesbaar doorgehaalde woorden en passages in A bij de correctie in tweede fase, met behulp van B leesbaar worden, zodat de wording van A in zijn geheel te volgen wordt. C stemt overeen met A in zijn laatste correctiefase, afgezien van de in dit calligrafische afschrift nog door Huygens aangebrachte verbeteringen.
Dat B afschrift is van A dient te worden aangetoond. Wat het eerst opvalt in B1 (eerste hand, afschrift van eerste twee diploma's van A), is het onbeholpen handschrift en het weglaten van alle leestekens. Heeft Worp hierom gedacht dat het ‘zeker door eene vrouw, misschien wel door Susanne van Baerle geschreven (is)’? Worp geeft geen argumenten voor deze bewering. Belangrijker is de vraag of deze autograaf A inderdaad legger is geweest van B. Ik meen dat dit het geval is geweest. Bij bestudering van de varianten in B1, blijkt dat deze copiïst van het type is dat ad sensum copiëert, dus niet per letter of per woord, maar per regel of per rijmpaar of zelfs per zin. Maar dat neemt niet weg dat hij, vooral in het begin, toch telkens zichzelf controleert door nog eens goed kijken en gemaakte fouten meestal direkt verbetert. Tegen het eind van het tweede diploma zien wij zijn aandacht verslappen, zijn zelfcontrole verminderen en daarmee meer niet herstelde, soms ernstige fouten optreden.
De afwijkingen in B1 (afschrift van 1e diploma van A vs 1-320 en van 2e diploma van A vs 321-596) zijn als volgt te rubriceren:
| |
I. niet herstelde fouten door ad sensum copiëren, met invloed van de context:
533 het rijmwoord wachten voor smachten (zie 534 rijmwoord wachten), 450 danck voor loon (zie danck 453, dat in A niet onder 452 staat, maar op de rechter bladzijde bovenaan, duidelijk bewijs van per zin copi- | |
| |
eren), 507 dicht voor licht (zie dicht in dezelfde regel) 568 voor voor tot (zie voor in 567), 586 begost voor begon (zie begost 582; dit kan echter ook een vrije taalkundige variant zijn, zie volgende rubriek. A heeft beide: begost 582 en begon 586).
| |
II. eigenmachtige woordvarianten, slechts begrijpelijk bij ad sensum copiëren:
316 noijt ten eijnd en voert voor noyt ten einde voert, 592 Lijdt maer voor Lijdt ghij, 593 Tsal voor de verschrijving 'Tal.
Al deze varianten, behalve 316 betreffen het 2e diploma van A. Ze nemen in frequentie toe naar het eind, dat voor de eerste copiïst in zicht kwam (de 1e copiïst eindigt met 596 onderaan een bladzijde, evenals in A die versregel het 2e diploma tot aan de onderrand vol maakt. De copiïst heeft blijkbaar vs 1-596 als éénheid ter copiëring gehad (de overgang 320-321 van 1e op 2e diploma valt in B midden in een kolom).
| |
III. Gevallen van onmiddellijke correctie:
a) 54 mij voor ons, direkt doorgehaald en het juiste ons erachter geschreven (mij alleszins verklaarbaar bij een ad sensum schrijven en invloed van de context). Zelfcontrole leidde hier tot onmiddellijke verbetering; 151 misschien schrapping van slot-e van sijne, kan ook herstelde verschrijving zijn; 284 onbegrijpelick voor onbegrepen licht; verlezing die onmiddellijk werd hersteld waarna licht toegevoegd. De verlezing is uit A verklaarbaar, waar de woorden aaneengeschreven waren en de -n op deze plaats makkelijk over het hoofd is te zien, terwijl ch zich zelden verzet tegen een ad sensum ingegeven verlezing ck. De copiïst hield de t van licht ‘over’, waardoor hij zijn vergissing vermoedelijk opmerkte; deze drie varianten uit 1e diploma van A: de zelfcontrole van de copiïst is nog levendig.
b) Gevallen van correctie òf onmiddellijk òf na voltooiing van de regel aangebracht: 15 stelle wordt stelde (stelden in A heeft later toegevoegde -n, dus correctie 2e fase); 136 gewerden mach voor te schooner lach: m.i. ook ad sensum te verklaren. In de context is gewerden mach helemaal niet gek. Maar de copiïst herstelde de fout na het schrijven van de hele regel door nog eens nauwkeurig te kijken; 145 Leent wordt Leert (Leent onder invloed van tweemaal leen in zelfde regel); 323 staet wordt conjunctief stae, misschien op grond van rijmwoord gae van 324, dat meteen correct werd overgeschreven; onvertrouwdheid met de conjunctief kan hebben meegewerkt; 532 versmoort werd vermoort door schrapping van s. Weer correctie van wat ad sensum eerst werd geschreven en inderdaad makkelijk uit de pen kon vloeien van een niet per woord copiërende afschrijver.
| |
| |
| |
IV. niet herstelde afwijkingen die alleen als verlezing van A kunnen worden verklaard:
89 dubbelhert in A aaneengeschreven, gelezen als dubbelheit, gecopieerd als dobbelheijt (het scheidingsstreepje in A tussen dubbel en hert moet van later datum zijn). Vgl. 284 waar ook aaneenschrijving mede leidde tot verlezing die hier echter hersteld werd (begrijpelijkerwijze); 233 doet voor doe, mogelijk doordat het laatste haaltje van de e gekruist werd door de ophaal van het er oorspronkelijk achterstaande wel (interlinair gewijzigd tot staegh). Maar ook zonder grafische aanleiding is het gewonere doet bij per regel copiëren goed mogelijk; 376 en voor in. De autograaf heeft ook een type e dat op i lijkt zodat verwarring plaats kan hebben. Bovendien kon hier de punt boven de i voor een vlek worden gehouden. Zo vond de ‘makkelijker’ lezing ook grafische steun. 437 slimmer voor slincker is wederom een geval waar A aanleiding geeft tot verlezing: de bovenlus van de k lijkt onvolkomen en zweeft los boven de lagere letters, zodat nc + onderstuk van de k als mm kan zijn gelezen (dat ad sensum past!); 455 halve mijne voor interlineair halver-mijne: de r is hier verloren in de bovenlus van de l die eronder stond; 483 de schrapping van 't in A lijkt op verdikking en is dan, indien ze reeds 1e fasecorrectie is niet begrepen (als 't in tweede fase is geschrapt, heeft B er niets mee te maken daar B immers alleen de 1e fase-correcties heeft); 504 oorboer voor oorbaer mogelijk door onvolkomen a in A; minder duidelijk is 130 suijseling voor huyvering: maar de h kon als S (gecopieerd s) worden gelezen en de combinatie ver kan de copiïst moeilijkheden hebben bezorgd, gelet op andere gevallen waarin er, erv, ert hem parten speelt (254 eere voor erve, 89 heit voor hert, 5 Strre voor Sterre, steeren voor sterren (tenzij omgekeerd). Weer is het woord in de context niet onmogelijk.
| |
V. Slordigheden:
154 werelt voor werelds; 155 niemeddal voor niemendal; 183 Slaept, zijt voor Slaep, zij (Ook A is niet consequent in gebruik van imper. met en zonder -t); 479 onvoorsien voor onvoorsiens (als adj. ongebruikelijker); 501 sal beleggen voor sal 't beleggen; 563 des middach voor des middaghs; 589 salme voor salmen; 590 gewichten voor gewicht, en: krasse fout, bekroning van een naar het eind toe toenemend aantal slordigheden. De copiïst haast zich naar het einde. Zijn aandacht verslapt, zijn zelfcontrole neemt af.
De conclusie uit de beschouwing van de varianten in B1 moet zijn dat A legger was van B1. Het geheel van verschillen inclusief de herstelde, tussen B1 en A is slechts verklaarbaar uit deze autograaf A.
B2 (d.i. de copie in tweede hand in apograaf B, van vs 597-1966 (1967-1969 van A ontbreken, waren dus nog niet geschreven toen de
| |
| |
tweede copiïst werkte; eveneens ontbreken vanzelfsprekend vs 1970-2061, die Huygens later toevoegde).
B2 is (heel anders dan B1) in keurige hand geschreven en is een zeer trouwe copie van het betreffende deel van A. Zelden is er correctie van een onduidelijk uitgevallen letter of van een verschrijving. B2 weerspiegelt A in eerste correctiefase (zoals B1 ook deed). Het merkwaardige is echter dat in een aantal gevallen de latere (tweede fase) correctie in A, door andere hand (die van Huygens?) in B2 is aangebracht.
We kunnen de volgende gevallen onderscheiden:
I. | gevallen waarin B2 overeenstemt met de eerste correctiefase van A. Deze zijn zeer talrijk (798, 802, 803, 831, 874, 981 enz. enz.). |
II. | gevallen waarin B2 overeenstemt met de eerste correctiefase van A en de latere correctie van A niet heeft. Zulke gevallen waren in B1 van belang voor het ontcijferen van het in tweede correctie in A doorgehaalde. In B2 klemt dit minder doordat de autograaf A na vs 596 veel netter is (eigenhandig afschrift) en de doorhalingen van die aard zijn dat het doorgehaalde meestal nog goed te lezen is. We treffen deze gevallen aan in de vss 1299, 1551, 1581, 1592, 1593, 1657/58 (omkering van deze Verzen in A door de nummers 2,1, geen omkering in B2), 1844, 1892 (dubieus, vgl. de manuscr. aant. bij dit vs), 1945. |
III. | gevallen waarin een ander dan de copiist (Huygens?) B2 corrigeert conform de latere correctie (correctie in tweede fase) van A. Dit heeft plaats in de vss 777, 778, 785, 818, 871 (waarbij A nog een latere correctie heeft, in 3e fase dus), 885, 935, 952, 997, 1380, 1446, 1447, 1459/60, 1528. |
IV. | één geval waarin B2 de open variant van A kiest (793). |
V. | twee gevallen waarin B2 afwijkt van A doordat een andere hand in B2 een correctie aanbrengt die niet in A is aangebracht (845 zie bij de varianten, 1589 op de Roll wordt interlineair op een' Roll. A heeft op de Roll). |
VI. | gevallen van verschrijving en vrije taalkundige varianten in B2 niet gecorrigeerd, ook niet door andere hand (642 Luys; 899 alle gemeen 721 locht voor lucht; 914 de voor te; 1220 daeghs voor daghs; 1719 voocht voor vocht; 1875 door voor doos; 1835/36 zittren ontbittren voor zitteren, ontbitteren). |
VII. | gevallen van verschrijving in B2 door andere hand gecorrigeerd (741 sogcht? interlineair Socht; 880 h...en interlineair horen; 1038 'Tschongelend? interlineair verduidelijkt). |
| |
| |
VIII | In B2 ontbreken vs 1802 en de vss 1208-1212 die later in A zijn toegevoegd. |
Het lijkt mij niet nodig al de gesignaleerde gevallen te bespreken. Men vergelijke de Varianten van B en de manuscriptologische aantekeningen bij de genoemde vss. Het totaalbeeld van de tweede copiïst van de apograaf B is dat van iemand die niet ad sensum (zoals de eerste) copieert, maar zeer getrouw, ‘letterlijk’ en ‘woordelijk’ afschrijft. Een sterk bewijs van zijn nauwkeurigheid vormt vs 1922, waar hij de onjuiste apostrof van A in 'sis (=se is) overneemt.
Ik druk de autograaf A af, met aantekeningen over de transliteratie en manuscriptologische aantekeningen, waarin alle veranderingen in het hs zijn gesignaleerd en zo mogelijk besproken.
Wat de varianten in de hss B en C, en de drukken van 1658 en 1672 betreft, het volgende:
Van B en C vermeld ik niet alleen de woordafwijkingen, de eigenlijke afwijkingen in de tekst zelf, maar ook de verschillen ten aanzien van majuskel, minuskel (voor zo ver met zekerheid te constateren) en die ten aanzien van aaneenschrijven van woorden en woorddelen, gebruik van koppelteken.
In het algemeen vertoont B de meeste afwijkingen van de autograaf (vgl. boven). C is een zeer getrouwe copie van A, die in de buiging en vooral in de interpunctie verzorgder en vollediger is dan A. Het aantal eigenlijke tekstafwijkingen is zeer gering. Er is ook slechts een enkele verschrijving.
Van de druk 1658 geef ik alleen de verbale varianten t.o.v. C (drukkerskopij). Het spreekt vanzelf dat de vele verschillen met C (drukkerskopij) in interpunctie, gebruik van maj. en min. enz. hier buiten beschouwing blijven. Wie Huygens wil leren kennen in zijn spelgewoonten enz. moet zich vanzelfsprekend beperken tot zijn autografen. In de drukken is het aandeel van de zetter in dit opzicht niet te bepalen. 1658 wijkt verbaal zeer weinig af van C (deze veranderingen moeten door H. in de drukproef zijn aangebracht); er zijn voorts enkele drukfouten waarvan sommige hersteld worden in 1672, sommige gehandhaafd blijven.
Van 1672 geef ik slechts de verbale varianten ten opzichte van de druk van 1658. Deze zijn zeer gering in aantal. H. moet ze in een exemplaar van 1658 of in de drukproeven hebben aangebracht.
Bij de transliteratie volg ik dezelfde methode als in mijn Avondmaalsgedichten en Heilige Dagen, Zwolle 1968 (zie aldaar blz. 9-11). De voornaamste moeilijkheden worden dus op dezelfde wijze behandeld: al of niet aaneengeschreven zijn van woorden afhankelijk van de visuele indruk, waarbij de spatie de voornaamste rol speelt; majuskel waar of de vorm van de letter of andere factoren dit zeker maken, alle on- | |
| |
zekere gevallen minuskel (deze dubieuze gevallen zijn echter niet onderaan de bladzijden vermeld, omdat ze te talrijk zijn); normalisering van de verschillende ij-vormen al of niet met punten door overal ij te translitereren.
De hss bevinden zich alle in de verzameling Huygens-hss van de Koninklijke Academie, in bruikleen bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
De bundel KA XL B (1638) bevat:
stuk 1 met hs A en B, en de proza-aantekeningen. |
stuk 2 met de titelbladen van hs C. |
stuk 3 met het calligrafische oafschrift C. |
Wat de titels betreft het volgende:
A wordt voorafgegaan door een hollands titelblad, aan de achterzijde waarvan het gedichtje: Gebreeckt u ijet aen 'twerck, enz. Daarna volgt een latijns titelblad, met aan de achterzijde Voor mijn' uytleggingh.
In stuk 2 vindt men eerst het hollandse titelblad met hetzelfde gedichtje aan de achterzijde. Vervolgens het latijnse titelblad met aan de verto-zijde Voor mijn' Uytlegging. Bovendien op een apart blad het brede citaat uit Castiglione's Il Cortigiano.
Ik geef de titels naar C, daarbij zoveel mogelijk de vorm daarvan en de letterverschillen die H. aanbracht handhavend, vermeld varianten van A en de drukken 1658, 1672 en maak een enkele manuscr. opmerking.
|
|