| |
T
T onnoodig gevoegd achter Mynen, Zynen, Uwen enz. als Mynent wil enz. en voor Lijk in Ordentlijk enz. voor Ordenlijk enz. zie Wil en Orden. |
T. Over 't onderscheid tusschen D en T. zie ook Hard. |
T. Haare scherpheid. I. 87. (33.) |
T. Voor of na deze Letter, verkort men Het kwalijk in T. II. 507. (429.) |
T. overtollig ingelascht. II. 345. 352. (334. 357.) |
T wordt niet afgekapt aan 't eind van een Deelwoord. I. 478. (211.) |
'T voor Het. zie Het. |
T. Waarom 't onderscheid tusschen deze Letter en d niet bemerkt wordt. I. 123. en 124. (47. 48.) |
Td en Dt. Sluitletters. zie D. |
Taal. De gemeenschap tusschen de meeste Talen grooter dan zy schijnt, en waaruit dezelve ontstaat. III. 365. (591. 592.) |
| |
| |
Taal. De natuur der Verzen schikt zich naar haar. I. 418. (188.) 425. Aant. Echter niet alle woorden der Schrijfs- of Spreektaal bekwaam voor de Poëtische, ald. Aant. deze van die kennelijk onderscheiden. 428. Aant. |
Taal. Heeft haar deel gehad van 's Lands beroerten. I. 153. (61.) die haar eerst we der herstelden, hebben de gedachten verwaarloosd, ald. (61.) |
Taal. Onze, sedert een eeuw, merkelijk beschaafder en naauwkeuriger in uitdrukking geworden. III. 52. Aant. |
Taal. De eigenlyke beteekenis van een woord in dezelfde Taal te ontdekken, uit de oorsprongelyke beteekenis van 't zaaklijk deel en hoe dezelve te kennen. III. 365. (592.) |
Taal. In onze en de Spaansche beroerten veel veranderingen ingeslopen. II. 343. (353.) |
Taal als vloeiende verbeeld, daarom gezegd door de ooren te worden gedronken. II. 294. |
Taal (onze) ten tyde van Alva in verwarring geraakt. I. 292. (130.) |
Taal. (Grieksche) Haare kennis niet voldoende om de Etymologie der woorden te vinden. II. 255. (315.) |
Taal. (Latijnsche) Haare kennis niet voldoende om de Etymologie der woorden te vinden. II. 255. (315.) |
Taal, (Latijnsche) zo wel verbasterd als zuiver, een gemeene taal by alle volken. II. 254. (314.) |
Taal, (Nederduitsche) haare fraaiheid in 't veranderen van een of twee Letteren van 't zelfde woord. III. 346. (582.) |
Taal (Nederduitsche) kent in haar oorsprong geen Declinatie. III. 173. Aant. |
Taal (Nederduitsche) dezelfde als de Frankische. II. 585. |
Taal (Nederduitsche) voegt gaarne twee woorden van denzelfden klank by een. II. 484. (417.) |
Taal (Nederduitsche) van keurlyke en eigenlyke woorden voorzien. II. 106. (254.) |
Taal. (Frankische) zie Nederduitsche. |
Taalregels (welgestelde) door
|
| |
| |
de beste Schryvers gestaafd, kunnen door 't gebruik van spreeken niet worden verzwakt. II. 350. (356.) |
Taas. Eng. zie Tas. |
Tacitus, niet te vertalen Zwyger. zie Eigennaam. |
Tackles. Eng. zie Takel. |
Tackling. Eng. zie Takel. |
Tacxken. I. 37. (12.) |
Tafel. Van Tantalus. zie Tantalus. |
Tafel. zie Banketteren. |
Tafelen. zie Banketteren. |
Taygete, eene der Pleiades. III. 186. (519.) genomen voor de geheele zevenstar. 189. (521.) |
Tak. In 't Vrouwelyke geslacht gebruikt. II. 586. (237.) |
Takel. Takels en Touwen dikwils te samen genoemd. III. 98. (485. 486.) Takel ook alleen. 99. (486.) is de Schoot, ook Hoofdtouw, ook een dun slag van Touw om 't goed uit het schip te hysen. Van Takel, Takelen, Touwen aanslaan. Hiervan Toetakelen, het schip van Touwwerk voorzien. Onttakelen, 't staande en loopende wand van 't schip ligten. Tackles, Eng. Scheepstouwen, Tackling, Eng. Toetakeling van een schip. Takeling, alles wat tot uitrusting van een schip vereischt wordt. Touw en Takel byna 't zelfde als Zeil en Treil, ald. (486.) Takelen en Uittakelen, een groot schip met een kleinder voortsleepen. Dit heet by anderen Treilen. 100. (486.) |
Takelen. zie Takel. |
Tam. zie Verwandelen. |
Tand. Het woord Tuin geen verkorting van het woord Tanden, doch deze niet kwalijk een Tuin genoemd. I. 111. (42.) |
Tanden. zie Tanger. |
Tanger. Ook Tenger en Tender, altoos kwalijk voor Teder. II. 533. (442.) Tanger, malsch vleesch, Tenger, dun, rank. 534. (442.) Tanger, in oud en goed Duitsch Kloek, Scherp, Bytend, Sterk, ald. Teder, Lat. Tener, Fr. Tendre. Hiervan gemaakt Tender, Tenger, Tanger en Tander. 533-535. (441. 442.) |
Tantalus. Disch of Tafel van Tantalus, een spreekwoord by de Ouden. II. 545. (448.) |
| |
| |
Tarantara. zie Tarantare. |
Tarantare, een woord uitgevonden om 't geluid des Trompets natebootsen, niet bekwaam daartoe, beter Tarantara, een woord van Ennius gevonden. Taranteren of Tarent'ren, ook van de Trompet gezegd. Woorden, meer geschikt voor Straatliedjes, dan voor een deftig Gedicht. III. 125. 126. (498.) |
Taranteren. zie Tarantare. |
Tarant'ren. zie Tarantare. |
Tas. Fr. zie Tas. |
Tas. Acervus, eertijds gemeener dan nu, niet bepaaldelijk een Korenhoop, waarvoor men zegt Korentas, Hooitas, 't zelfde als Rook Hoois. Dit woord ook by de Franschen gebruikt, Blè en tas, Tas de cedevies enz. Van een hoop Krijgsvolk gebruikt. By de Engelschen Taas. In den Tas slaan, is in den Hoop. Tassen opeenstapelen, vooral byeenschrapen van geld. Tasch, Marsupium, komt niet van Tassen, (zie dit woord) II. 67-74. en Aant. 69. en 74. (241-243.) |
Tasch, Marsupium, Weitassche, Herderstassche, Patroontassche, niet afkomstig van 't verb. Tassen. Tassche, Tessche, eertijds een Gordel. Hiervan ons Halsdasch, en overdrachtelijk 't Fr. Tascher, Conari. II. 74. Aant. |
Tascher. Fr. zie Tasch. |
Tassen op een stapelen. zie Tas. |
Taublein. H.D. zie Tubilin. |
Taujan. Goth. zie Touwen. |
Taw. Eng. zie Touwen. |
Te. zie Infinitivus Obliquus. |
Te, fraai herhaald in Verzen. I. 63. (24.) |
Te, uitgelaten voor een tweeden Infinîtivus. II. 62. (238. 239.) |
Te wagen, te koets ryden, stygen. I. 249. (110.) |
Teder. zie Tanger. |
Teeken. ('s Konings) Scepter. II. 229. (301.) |
Teeken van afsnydingen. II. 541. 542. (446. 447.) |
Teekenen der zinsnyding. I. 246. 268. II. 115. 305. en volgg. (108. 119. 257. 336. en volgg. |
Teelt. zie Teelte. |
Teelte of Teelt voor kin- |
| |
| |
deren genomen, is eigenlijk Vrucht, Gewin, en strekt zich wijd uit. Teelt van Strandgevogelt. II. 162. (274.) |
Teen voor Twijg, in 't Manlijk geslacht gebruikt. II. 58. (237.) |
Teen. Het zand niet raken met de Teenen, fraai van een' loopenden gezegd. zie Been. |
Tegel. zie Teil. |
Te Gelijk. zie Gelijk. |
Tegenwind. zie Voorwind. |
Teil. Een schotel van gebakken aarde, testa, vas fictile, denkelijk verkort van Tegel, gelijk Peil van Pegel enz. II. 109. en Aant. (256.) |
Telge. Mineias Telgh, zie Minyas. |
Telkonst, haar gebruik in het schikken der woorden. I. 195. 196. 197. (82. 83.) |
Temmen. zie Verwandelen. |
Ten. zie Ter. |
Ten drempel, beter dan Den drempel op- uit- intreden enz. I. 229. 230. (100.) |
Ten is Tot den of Tot eenen, Manl. en Onz. gelijk Ter, Tot der, Vrouwl. onderscheid daarin tusschen personen en zaken gemaakt, maar beide goed. III. 12. 13. (455.) Ten raad verheven, beter dan Tot raad, ald. 13. |
Tender. zie Tanger. |
Tendre. Fr. zie Tanger. |
Tenger. zie Tanger. |
Ter. zie Ten. |
Ter. Ter wederzyde, niet Ten wederzyde, tusschen Ter en Ten is 't zelfde onderscheid als tusschen Des of Den en Der. Dus ook Ter harte. II. 157. 158. (273.) |
Terden, Geterden voor Treden, Getreden. II. 103. (253.) |
Terwenbrood, niet Terwe-Brood, koppelwoord, samengesteld uit Terwen, Gen. van Terwe en Brood. II. 332. (348.) |
Terwenmeel, niet Terwe-Meel, koppelwoord, samengesteld uit Terwen, Gen. van Terwe en Meel. II. 332. (348.) |
Terwijl, waarvoor Dewijl. I. 28. (10.) |
Ter zielen varen. III. 203. 204. (527. 528.) |
Teugel. zie Toom. |
Th. Voor deze letters schreef Vondel altijd T. II. 101. (252.) |
| |
| |
Than. Fr. D. zie Dan. |
Theelzalig. zie Zalig. |
Thetis weide. I. 45. 46. (16. 17.) |
Thyen voor Tien. II. 189. (287.) |
Thun. H.D. Pleonosmus der Neurenbergers in dit woord, als: was thustu Thun? ick Thu schreiben, ook by ons gevonden in Doen. III. 63. Aant. (s). |
Tijd. (Tegenwoordige) In denzelven lang gebeurde zaken verhaald, en fraaiheid hiervan. II. 50. (234.) |
Tijd (Tegenwoordige) der Aant. Wyze, heeft den 2den en 3den Persoon van 't Enkelvoud in T.I. 81. (31.) 93. Aant. |
Tijd. (Voorleden) Wanneer 't voorzetsel Ge niet aanneemt. zie Werkwoord. |
Tijd, (Voorleden) kwalijk voor den tegenwoordigen gebruikt. I. 235. (103.) |
Tijd (Voorleden) heeft wel den 2den, maar niet den 3den Persoon van 't Enkelvoud in T.I. 93. Aant. |
Tijd. (Voorleden) zie Voorleden. |
Tijd. Handvol Tijds. zie Handvol. |
Tijd, zo wel Vrouwlijk als Manlijk. I. 254. 255. (113.) |
Tijd. (metter) Oude Abl. voor met de Tijd. I. 382. (149.) |
Tyden. zie Voorleden. |
Tyding, door wegwerping der d Tijng. I. 87. Aant. |
Tijdvoeging der Werkwoorden nog niet bescheidelijk genoeg behandeld. I. 277. (123.) |
Tyen. zie Voorleden. |
Tygen. zie Voorleden. |
Tijng voor Tyding. I. 87. Aant. |
Tikken. zie Tikkelen. |
Tikkelen, een Jongensspel, is gedurig Tikken, zeer na vermaagschapt met Tikken. II. 470. (411.) |
Tinnen is van Tin. II. 331. (348.) |
Tirannin. zie In. Termin. |
Tissche. zie Tasch. |
Tje en Tjen, hedendaagsche uitgang der verkleinde Naamwoorden, niet zo fraai als Ken. I. 37. (13.) is eigenlijk Je, Jen, komende 'er T om de welluidenheid by, ald. (13.) |
Tjen. zie Tje. |
Toda. Fr. D. zie Lebende. |
Toe. zie Toeven. |
| |
| |
Toe. zie Aankwispelen. |
Toebieden. zie Toeven. |
Toef doen. zie Toeven. |
Toefdrank. zie Toeven. |
Toefzaam. zie Toeven. |
Toegestaan. zie Abl. Abs. |
Toehuiken. zie Neêrhurken. |
Toejuichen. zie Aankwispelen. |
Toekikken. zie Aankwispelen. |
Toelachen. zie Aankwispelen. |
Toelakken. zie Lak. |
Toetakelen. zie Takel. |
Toetsissen. zie Sissen. |
Toevelijk. zie Toeven. |
Toeven. Onthalen, waarvan het oude Toevelijk en Toefsaam, tractabilis, en 't Vrouwelyke Toef doen, Onthalen, niet alleen met spijs maar ook met andere zaken, dat is met dezelven voorzien. II. 411. (383.) Meest gebruikt van een onthaal van spijs en drank. 412. (383.) en 413. (384.) Keel en buik Toeven, zonderlinge spreekwijs. 414. (384.) Toefdrank, dat is, waar men iemand mede Toeft. 415. (384.) Toeven, dubbelzinnig gebruikt. 416. (384.) Toeven en Spyze vergeestelijkt, ald. De oorsprong schijnt niet genomen voor iemand doen Toeven, beter van Toeven, dat is Vleien. Toeven en Troetelen samengevoegd. 417. (385.) van allerlei Lijfsvermaak gebruikt, ald. en 418. (385.) kwalijk Getoefd, slecht behandeld, 419. (385.) Toeven, Toedrinken, Toebrengen, anders Toebieden genoemd. Somtijds is Toeven, Toereiken, Toesteken, Toeschikken, Toeduwen. Toefsaam, Toegevend, ald. Is een onbepaald Werkwoord gemaakt van Toe, eertijds ook Tou en Touwe, waarvan Touwen voor Slaan, waarvoor men vindt Toeven of Touven. Touw, toegedraaide Hennip. 419-422. Aant. (385. 386.) |
Tokkelen, gedurig Aanraken. Frequentat. van Tokken, Aanraken, zeer na vermaagschapt met Tikken. II. 470. (411.) |
Tokken. zie Tokkelen. |
Tol. Trochus, van 't verb Tollen. I. 159. Aant. |
Tollen. Verb. van Tol. I. 159. Aant. |
Ton, Tina. Hier van 't verb. Tonnen, in Tinam infundere. I. 159. Aant. |
| |
| |
Tonder. Dit woord dikwils by overdracht of gelykenis in beschryvingen van Liefde gebruikt. I. 130. en 131. (51. 52.) |
Tong. Blad der Tonge. zie Blad. |
Tong en Keel verdrinken zich in wijn. zie Verdrinken. |
Tong. Geweer der Vrouwen, Ulysses bekwaamheid met het zelve. III. 176. (515.) |
Tongeblad. zie Blad. |
Tongig. zie Ig. Termin. |
Tongslag der Ouden veel zachter dan de onze I. 123. (47.) hierdoor kunnen weinigen 't onderscheid tusschen d en t merken, ald. (48.) |
Tongslag der Ouden veel zachter dan de onze. II. 77. (243.) |
Tonnen. Verb. in Tinam infundere, van Ton, Tina. I. 159. Aant. |
Toom en Teugel, 't zelfde. I. 249. (110.) den Toom of Teugel mennen, niet goed gezegd. (50. en volgg. (110. 111.) |
Toonbank, 't zelfde als Hoek- en Winkelbank. zie Winkel. |
Tooneelspelen. Fransche niet nut op onzen Schouwburg te brengen. I. 146. (17.) |
Toonen. zie Digma. |
Toonen der Vaarzen. te schikken naar de verhevenheid der zaken. I. 73. 74. 75. 336. 337. 338. 339. (29. 149. 150.) altijd wel in acht te nemen. 333. 334. 335. (147.) Klimmende Toonen. 49. 50. 280. (19. 125.) Gelyke Toonen meermaal herhaald. 340. 341. 342. (151. 152.) |
Toonsel. zie Digma. |
Tooveres. De Schikgodinnen geen Tooveressen. I. 367. (163.) |
Toovery. zie Ry. |
Toovery. De Ouden zeiden ook Tooverny. I. 238. (104.) II. 261. (319.) |
Toovery, geächt voornamelijk door Leezen of Zingen van verzen te geschieden. zie Beleezen. Verb. |
Tooverin. zie In. Termin. |
Tooverny. zie Toovery. |
Tooverny. zie Ry. |
Toovertaal. Zyne ooren te week leggen in Toovertaal. II. 294. |
Tophunen. zie ΤΟΥΦΙ´Α. |
Tors. zie Tros. |
Torse. zie Ors. |
| |
| |
Tou. zie Toeven. |
ΤΟΥΦΙ´Α. Gr. Zijn Toppen, Toppetten, ook Tophunen genoemd. II. 249. Aant. |
Touven. zie Toeven. |
Touw. zie Takel. |
Touw. zie Toeven. |
Touw. zie Touwen. |
Touwe is Toe. II. 373. Aant. (n) 421. Aant. |
Touwe. zie Toeven. |
Touwen. zie Toeven. |
Touwen. 1.) Slaan, waarvan Aftouwen, iemand Afrossen, overdrachtelijk. 2.) Weeven, hiervan echter niet Weeftouw. 3.) Drukken, 't zelfde als Douwen. 4.) Bereiden, zacht en week maken. 5.) Leder- of Leertouwen. De beteekenis van Slaan waarschynelijk van Touw, funis restis. Taujan, Goth. facere, waarvan denkelijk 't N.D. Doen. Taw, Eng. parare, te Tawleather, N.D. Touwen, Leertouwen. I. 282-284. (125-127.) en ald. Aant. 285. II. 421. 422. Aant. |
Traag. Wie Traag loopt voor Trager. III. 49. (469.) |
Traan. Zee van Tranen. zie Zee. |
Traan. De oogen verdrinken in Tranen. zie Verdrinken. |
Trabant. H.D. zie Verwandelen. |
Traben. H.D. zie Verwandelen. |
Trageaer. Zw. zie Baar. |
Trail. Eng. zie Treil. |
Trail. (to) Eng. zie Treil. |
Tranen, niet kwalijk by Zweet vergeleken. II. 65. (240.) |
Tranen, den Goden niet toeteschryven. I. 357. 358. (157. 158.) |
Tranenvloed verdrinkt de wangen. zie Verdrinken. |
Trant. zie Trantselen. |
Trant der Verzen. I. 395-401. (175-178.) Te schikken naar de zaken. 336-340. (149. 150.) Heeft zekere regelen. 114-116. (186. 187.) De twee voornaamste Tranten. 404-406. (180. 181.) Gebrekkige Trant. 409. 410. (183.) |
Tranten. zie Trantselen. |
Trantje. zie Trantselen. |
Trantselen, nu Drentelen, Frequentat. van 't verouderde Tranten, van Trant, by voorbeeld, Trant der verzen, eigenlijk de Gang of Voord- |
| |
| |
gang derzelven, waarvan Trantje, om een Trantje gaan. II. 469. (411.) |
Trappelen. zie Trappen. |
Trappen verschilt van Trappelen. Frequentat. II. 468. (410.) beteekenende een gedurig Trappen. 470. (411.) |
Tred. Meerv. Treden, komt van 't verb. Treden. I. 158. (63.) |
Treden met de voet. zie Voet. |
Treden. Verb. niet van Tred. Maar Tred van Treden. I. 158. (63.) |
Treden. Trad, niet Treedde. I. 451. (202.) |
Treden, door letterverzetting Terden. II. 103. (253.) |
Treffen, Trof, Getroffen, niet Trefte, Getreft, hoewel dit ook wordt gevonden. II. 462. 463. (407.) |
Treil. (Zeil en) zie Takel. |
Treil, zelden gevonden zonder Zeil, de mast met Zeil en Treil, dat is met Zeilen en Touwen. Verkoop en een schuit met seil en treil, dar is, zo als zy rijdt en zeilt. Treil, een lijn, daar men een schuit of schip mede voordtrekt, hiervan Treilen, 't schip met een touw sleepen, to Trail, in 't Eng. by ons Treilen in gebruik van alles, dat langs den grond sleept, by ons alleen in de Zeevaart, en van de Engelschen ontleend. III. 106. 107. (489. 490.) |
Treilen. zie Treil. |
Trekken iemand ter lange vaart. zie Ziel. |
Triomferen Zegestaatsien. Zonderlinge uitdrukking en aanmerking daar over. III. 396. 397. (607. 608.) |
Trippelen. Frequentat. van Trippen. II. 470. (411.) |
Trippen. zie Trippelen. |
Triton. (de blaauwe) I. 47. (18.) |
Trits, een Drietal. III. 10. (454.) Het Drietal wordt ook een Klaverblad genoemd, vooral een Drietal van Dronken of Glazen. 11. (454. 455.) |
Troetelen en Toeven samengevoegd. zie Toeven. |
Trojanin. zie Bodin. |
Trommel. zie O. |
Trommelen. Frequentat. II. 411. (412.) |
Tromp. zie Trompen. |
Tromp. zie Trompet. |
Trompe. zie Trompen. |
| |
| |
Trompen. Echt Naamwoord voor Trompetten, Basterdw. van Tromp, een verouderd woord voor Trompet. III. 124. (497.) Tromp naam ziende op de gedaante van het tuig. 126. (499.) Trompe een Jagthoorn tot onderscheiding van Trompet. Trompe de snuit van een Olifant, ook de loop van allerlei schietgeweer, ald. (499.) zie ook Trompetten. |
Trompet. zie Trompen. |
Trompet, verbasterd van Tromp. II. 265. (321.) |
Trompetten van Trompet, een verbasterd woord of een Duitsch woord met een basterd uitgang, gelijk de Werkwoorden in eren als Redeneren enz. Hoe deze woorden te onderkennen van de echte Nederduitsche. Dusdanige Basterdwoorden, Trompetten, Redeneren, Banketteren, echte Nederduitsche vormen, Trompen, Redenen, Banken; participia, Getrompt, Geredend, Gebankt, van Tromp, Reden, Bank. III. 123-128. (497-500.) zie ook Trompen. |
Troostbarich. zie Ig. Termin. |
Tros voor Tors. III. 159.(512.) |
Trots te moede. zie Moede. (te) |
Trotsen voor Trotseren. III. 129. Aant. |
Trotseren. zie Trotsen. |
Trouw. Het samenvoegen der handen, eene plegtigheid, noit by denzelven overgeslagen, en de Rechterhand een zinnebeeld van den Trouw. II. 33. (228.) |
Trouwant. zie Verwandelen. |
Trouweloos en Trouwloos onverschillig geschreven. II. 260. (318.) |
Trouwen Hand en Rechterhand. zie Hand. |
Trouwen een last, oneigenlijk voor een lastige Vrouw. Zijn haat Trouwen, en zijn liefde verliezen, spreekw. hier mede gemeenschap hebbende. II. 364. 365. (363.) |
Trouwen. zie Huwen. |
Trouwen, een Zaak, Zyde, Party enz. is overdrachtelijk zich geheel en al aan dezelve overgeven. III. 71. (475.) Dit ook eigenlijk gebruikt, dat is voor zijn Trouw geven. 72. (475.) en ald. Aant. anders, doch in geen verschillenden zin. 73. (476.) Of ie- |
| |
| |
mand, iemands hand Trouwen enz. uit de gemeene taal zonder voorbeeld der Ouden genomen zijn? 73. Aant. |
Trouwgodin. Het Latijnsche Juno pronuba dus te vertalen. II. 184. (284.) |
Trouwloos. zie Trouweloos. |
Trouwring. Annulus pronubus. Wat eigenlijk zy. II. 184. (284.) |
Ts voor Des. III. 169. Aant. |
Tsissen. zie Sissen. |
Tubilin, Fr. D. Taublein, H.D. Pullus columbae. I. 38. (13.) |
Tuin. zie Warmoes. |
Tuin, niet de Hof, maar de Heining die den Hof afsluit. I. 109. (42.) alles wat binnen zekere palen besloten is kan dus overdrachtelijk worden genoemd. 110. (42.) geen verkorting van 't woord Tand, doch de Tanden niet kwalijk een Tuin genoemd. 111. (42.) bestaat niet maar uit staken. Ibid. (42.) is altijd laag. 112. Aant. Hiervan de Hollandsche Tuin, Tuinwerk aan kribben in rivieren. Tuinen, dat is Tuinen of Teenen vlechten. Onderscheid tusschen Tuin, Hegge, Schutting, Muur, ald. Ook den mantel op of over den Tuin hangen, iemand om den Tuin leiden, voeren. Een havik op den Tuin verspieden. Ibid. en 113. Aant. zie ook Watertuin. |
Tuinen, Werkwoord, is Tuinen, Teenen vlechten. I. 112. Aant. |
Tuinmoes. zie Warmoes. |
Tuinwerk. zie Tuin. |
Tuisscher. zie Er. Termin. |
Tuiten. Groene der Zeenimfen. I. 44. (16.) |
Tusschenrijm zou Ovidius denkelijk hebben behaagd. III. 82. (479.) |
Tusschenrijm, van zekere Eigennamen niet onaangenaam. III. 79. 80. (478.) By sommigen ook in andere woorden smaak hierin gevonden, ald. |
Tusschenrijm heeft niet veel fraaiheids in, schijnt echter gezocht. I. 258. (114.) Voorbeelden van 't zelve, ald. en 259. (114. 115.) Waarschijnlijk meest door onachtzaamheid gebruikt, kan echter fraai gebruikt worden. 259. en 260. Aant. |
| |
| |
Tusschenwerpsel. zie Sel. Termin. |
Twee in Twie veranderd. zie Lenen. |
Twee byzondere naamvallen kunnen niet bestaan in één woord. II. 428. (389.) |
Twee woorden van gelyken klank. II. 484. (417.) |
Twee eerste beginselen volgens de Stoïci. I. 17. (7.) |
Tweede Persoon voor den derden. III. 235. (540.) |
Tweede Persoon van het inperfect. Meerv. I. 164. 165. (217. 218.) |
Twy, beteekent Waarom. I. 23. Aant. (g.) |
Twyfelaar, niet die dadelijk Twyfelt, maar gewoon is te Twyfelen. III. 19. (458.) |
Twist by een Vuur vergeleken. II. 311. (339.) |
Twistend. zie Leevend. |
Twistig. zie Leevend. |
|
|