| |
R.
R verandert in N, in Daan voor Daar, Waan voor Waar, Hen voor Her. I. 170. 171. (68. 69.) |
| |
| |
R voor Er. zie Er. |
R en O, Letterverzetting in dezelven plaats hebbende. zie Letterverzetting. |
R met L verwisseld. zie L. |
Ra, door Letterverzetting voor Ar. II. 112. (256.) |
Raad Leeven. zie Leeven. |
Raad (ten) verheven, beter dan tot Raad. zie Ten. |
Raad. (geraden) Herhaling van woorden van eenerlei klank. I. 361. (160.) |
Raadshol. (Navel van 't woeste) zie Navel. |
Raadzalig. zie Zalig. |
Raagbol. Van Ragen. I. 158. (63.) |
Raagen, Raagde, Geraagd. I. 158. (63.) |
Raat. zie Honigraat. |
Raboord. zie Rietboord. |
Racine. (Jean) zie Eigennaam. |
Rad. (Gerabraakt) Beradde raan. Herhaling van woorden van eenerlei klank. I. 368. (161.) |
Raden, Ried, niet Raadde. Zo ook Verraden, Verried, Beraden, Beried, enz. I. 452. (202.) en Aant. (i.) |
Rag en Rage. Hier van Ragen, Uitragen. I. 158. (63.) |
Rage. zie Rag. |
Raken. Onder de voet. zie Voet. |
Ramp, by Vondel Vrouwl. gebruikt. II. 86. (248.) |
Rampzalig. zie Zalig. |
Rat. Goth. zie Vroed. |
Ratelen, frequentat. II. 471. (412.) |
Raten. H.D. zie Honigraat. |
Rathgan. Goth. zie Vroed. |
Razery. Veel voorbeelden van dit woord. I. 237. 238. (103. 104.) Hoe van Razerny zoude kunnen worden onderscheiden. 238. en 239. (104.) of wel met grond? 239. Aant. |
Razerny. zie Razery. |
Re. Dikwils door Letterverzetting van Er. II. 104. (253.) |
Re. Uitgang. zie Ro. |
Recht. zie Rechts. |
Recht (in 't) vinden. zie Offervinder. |
Rechterhand. Een zinnebeeld van den Trouw, Rechterhand trouwen. II. 33. (228.) |
Rechterinne. zie In. Termin. |
Rechts. Adv. van Recht. III. 339. Aant. |
Rechtsvordering, ter Rechtsvordering vorderen. I. 67. (26.) |
| |
| |
Reciprocum. Lat. zie Voornaam Woord. |
Recueil. zie Mas. |
Reddeloos, niet Gered. I. 17. Aant. |
Redden in elende, in nood enz. niet wel gezegd, men moet zeggen, uit de elende, den nood enz. I. 199-202. (84. 85.) |
Redden in voor uit. III. 206. (532.) |
Rede. zie Reden. Werkwoord. |
Redelijk. zie Orden. |
Reden. zie Orden. |
Reden. Zelfstandig Naamwoord. zie Reden. Werkwoord. |
Reden en Redenen, van 't Zelfstandig Naamwoord Rede of Reden ook onverschillig geschreven, een echt Nederduitsch Werkwoord, Redeneren, Basterdwoord. III. 126. (499.) Redenen meer dan Reden gebruikt. 127. (499.) |
Reden. Verb. zie Redeneren. |
Reden worden gezegd te druppen. II. 294. |
Redenaars verbeelden de taal als vloeiende. II. 294. |
Redene. zie Orden. |
Redenen. zie Reden. Werkwoord. |
Redeneren. zie Trompetten. |
Redeneren. zie Reden. Werkwoord. |
Rederykers. Hun aanzien in de 16de eeuw. I. 292-295. (130. 131.) |
Rederijkkamer, den Boek te Brussel, Hertog Jan de Goede een Gildebroeder derzelve. I. 293. (130.) |
Rederijkkamer, de Violier te Antwerpen heeft voorname lieden aan haar hoofd. I. 292. 293. (130. 131.) Haar pracht enz. 293. en 294. (130. 131.) |
Rederijkkunst. Haar hooge trap van luister in de 16de eeuw. I. 294. (131.) |
Ree. Aan strand op de Ree. zie Zee. |
Reede, is Gereed, waarvan Kampreede, gereed ten stryde. II. 88. (249.) |
Reede. A.S. Instrumentum, Apparatus. Hier by gevoegd 't A.S. Lif, heeft men Lifreide verkort, Lifrei, 't zelfde als Livereî. II. 267. 268. (323.) |
Reeden. zie Honigraat. |
Reeden. zie Reiden. |
Reedeneren, verbasterd van Redenen. II. 265. (321.) |
| |
| |
Regelen der Grammatica, somtijds met kunst verwaarloosd. I. 124. 125. 126. (48. 49.) |
Regelen der Konst, waren gelijk aan die van den Staat. I. 341. 342. (151. 152.) |
Rege Mortuo. Lat. zie Abl. Absol. |
Regenboog, Kamerjuffer van Juno genoemd. I. 219. (95.) |
Regenen. zie Leggen. |
Regenen, geen onpersonelijk Werkwoord. I. 39. (13.) Het regent, hoe verklaart moet worden, ald. (13.) en volgg. |
Regengestarnt. zie Gestarnt. |
Regenstar. zie Zeilstar. |
Regenvlaag. Perseus fraai het zaad der gouden Regenvlaag genoemd. II. 85. (247.) |
Rei. zie Reieren. |
Rei, Chorus, Manl. niet te verwarren met Ry, Vrouwl. I. 229. Aant. |
Reiden, het zelfde als Reeden, nu nog gebruikelijk in Bereiden, van 't zelve kan men maken Lijfreeding, al 't geen, dat men aan 't lijf draagt. II. 267. 268. (323.) |
Reieren, tremere frequentat. van Reyen, Dansen, van Rey, Chorus. II. 472. (412.) |
Reinen. zie Leggen. |
Reintje, neemt zijn beginsel van Reynardie. I. 385. (171.) |
Reisbaar. Voor reizend, niet goed; maar wel voor dat bereisd kan worden, als reisbaar pad, reisbaar weêr, wegen kunnen alleen dus worden genoemd. III. 373. 374. (395.) voor reizend echter, eertijds niet zonder voorbeeld, als reisbaar en weegbaar, ald. Aant. Misbruik van den uitgang Baar in Onvergangbaar, en Vergangbaar voor Onvergankelijk en Vergankelijk, Langleefbaar voor Leefzaam, als Duurzaam, niet Duurbaar, 't geen kan duren. Voedzaam, 't geen kan voeden, waarvoor kwalijk Voebaar, ook Sterfbaar voor Sterflijk, Leefbaar, Waarschijnbaar, Ontzagbaar, Afschouwbaar voor Afschouwlijk, Verslindbaar voor Verslindend, Verkwikbaar voor Verkwikkelijk, Alverkwikbaar, beter Alverkwikkend, kwalijk Alvermaakbaar, Aantrekbaar, Hoogwaardeerbaar, Onverwelkbaar voor Onverwelklijk, zeer gemeen, doch niet goed;
|
| |
| |
Verwelkbaar, 't geen niet kan worden Verwelkt, als Draagbaar, dat gedragen, Eetbaar, dat gegeten kan worden, Verwelken, kwalijk Activé gebruikt. 374-376. (597.) Echter ook zo gebruikt. 376. Aant. |
Rekken, Loopen, onzeker of Vondel heeft gebruikt, wel Rekken zijn pad, Weg, Voetspoor, Reis. Waarom voor Loopen gebruikt en waar te vinden. II. 130. en Aant. (263.) |
Rennen. zie Knielen. |
Repos. zie Rust. |
Retoryke. (Kamera van) zie Rederijkkamer. |
Retransitio uit onze taal verworpen. II. 517. (434.) Wat dezelve zy, met een voorbeeld getoond, ald. Aant. (m.) |
Reuk. zie Roekeloos. |
Reukeloos. zie Roekeloos. |
Reun. zie Reieren. |
Reutelen, frequentat. II. 471. (412.) |
Rhijnland. Het onderscheid tusschen ei en y aldaar, doch niet by de Schryvers verloren. zie Eijslijk. |
Ridder. (Simpel) zie Simpel. |
Ridder i. Ryder, wordt voor een Krijgsman, zo te voet als te paard, gebruikt. II. 164. 165. (275.) |
Rietboord, nu in de taal van 't gemeen Raboord. II. 32. (127.) |
Ry. Op een Ry staan, is recht naast elkander staan. I. 224. (97.) Lijn verschilt van Ry; Lijn is een platte streep, en Ry de zaken die op zulk een' streep staan. 225. (97.) Hier van Ry een maatstok, om 't gelijk verband der zaken aftemeten, gelijk een Lijn om een' rechten streep te halen, zulk een Ry by de Metselaars gebruikt. Ibid. (98.) Of Vondel wel gedaan hebbe de 12 Hemelteekenen op eene Ry te plaatsen. 226-229. (98-100.) Men moet dit woord met een y, niet et schryven. Ry is Vrouwlijk, Rei (Chorus) Manlijk. 229. Aant. |
Ry. De woorden van dezen uitgang kunnen de korte e voor Ry niet wegwerpen, vooral niet in Minnery, Snoepery, Rovery, Tovery, Jokkery, Scherssery, Stokery, Bran- |
| |
| |
dery, Bakkery, Brouwery, Bleekery, Visschery enz. mogende men niet zeggen, Minry, Snoepry, Roovry enz. II. 260. (318.) Zijnde die uitgang te scherp, en kunnende in een vers noit kort genomen worden, wordende somtijds nog een n voor dezelve gevoegd, als Tooverny voor Toovery. 261. (319.) |
Ryden te wagen. I. 249. (110.) |
Ryden op zijn Ankers. zie Maren. |
Ryden op schepen. zie Varen. |
Ryden Wandelen. zie Verwandelen. |
Rijk en Ongalik. zie Galik. |
Rijm. (Ingetrokken) zie Rijm (Gelijkluidend) |
Rijm. Stopwoorden, om 't zelve te vinden, een groot misstal. Voorbeelden derzelven. I. 478. 479. (212.) |
Rijm. zie ook Middenrijm. |
Rijm (Verdubbeld) kan ook ingetrokken worden genoemd. I. 190. (78.) behaagde den Ouden zeer. Ibid. (78.) Voorbeelden van 't zelve, ald. en 191. (79.) niet geheel te verwerpen, ald. (79.) Twee Regels omtrent deszelfs gebruik waartenemen. 192. (79.) |
Rijm. (Gelijkluidend) Wat zy, en hoe somtijds vermijd. III. 376-378. (597.) Zesderlei soorten van 't zelve, en in de derde plaats een vers zonder rijm, ook van ingetrokken rijm. 378-389. (598-604.) 381. en 382. Aant. Oordeel en Aanmerkingen over 't zelve. 389-391. (604. 605.) Dit Rijm heeft eertijds in Zeeland zeer behaagd. Geheele gedichten dus berijmd. 391. 392. (605. 606.) |
Rijm, om 't zelve te vinden, een woord met e verlengd. II. 174. (279) |
Rijm. Verscheiden soorten van meer of min gebrekkig Rijm aangewezen. II. 78-82. (244-246.) |
Rijmklanken. Geen vaste regels, omtrent het herhalen van dezelfde, optegeven. III. 263. en 264. (551.) |
Rijmmagazijn der Dichteren, 't vertrek in 't zelve, waarvoor met gouden letters Waardig of Waard staat. Kassen daarin, waarvoor staat Lief- |
| |
| |
de Haat, Lof, Verachting. I. 184. 185. (75.) |
Rijmwoord kan een van twee woorden zijn, uit welk een koppelwoord, het welk men scheidt, bestaat; maar andere woorden mag men niet scheiden, om een deel tot. een Rijmwoord te gebruiken. II. 480-483. (415-417.) en 483. Aant. |
Rijm-Woorden. Min bekwame komen somtijds by goede Dichters voor. II. 27. (224. 225.) |
Ryzen. zie Opkrabben. |
Ryzen, in een werkenden zin genomen. III. 62. 63. en Aant. (r.) (471. 472.) |
Ritsaart, ritsige aart. III. 360. (592.) |
Ro, uitgang by de Oude Nederduitschen Re, nu Er. II. 344. 345. (354.) |
Ro, door Letterverzetting voor Or. II. 112. (256.) |
Rodopé. zie E. |
Roek. zie Roekeloos. |
Roekeloos en Reukeloos, beide by de beste Schryvers in den zin van temerarius gebruikt, van anderen dus onderscheiden; dat Reukeloos zy zonder Reuk, inodorus, Roekeloos is zonder Roek, dat is, zonder Zorg, temerarius. Misschien is Reukeloos en Roekeloos voor temerarius slechts een verscheidenheid van dialect, als in Proeve, Preuve, Genoegte, Geneugte. Men vindt ook Roukeloos, Rokeloos, Roekeloos, Rukeloos en Rukkeloos. Van Roek is Roeken acht geven, zorgen; somtijds met een Gen. der zaak. Imperfect. van Roeken was eertijds Rocht. III. 84-87. en Aant. 84. (481. 482.) |
Roeken. zie Roekeloos. |
Roemen. (waard te) zie Waard. |
Roep. 1.) Een algemeene Roep, het zy Geraas of Geschreeuw, 't zy gemeen Zeggen of Spraak, zelden een enkele stem. 2.) Geestelyke Roepinge. 3.) Beroep. 4.) De Strot, waarvoor ook Roeper. 5.) De Stem van 't gewisse. I. 304. 305. (135.) |
Roeper, de strot. zie Roep. |
Roer mennen, niet goed gezegd. zie Mennen. |
Roggenbrood, niet Rogge-Brood, koppelw. samengesteld uit Roggen, Gen. van Rogge en Brood. II. 332. (348.) |
| |
| |
Rokeloos. zie Roekeloos. |
Roker. zie Er. Termin. |
Rollen. Gebruikt van 't sterk aanbruischen van water. I. 440. (197.) rollende zee. 441. (197.) |
Romein, niet Romeinin. zie Bodin. |
Romeinen. De Oudste zaten, lagen niet aan den disch. II. 439. (396.) |
Romeinin. zie Bodin. |
Rommelen en Dreunen. Van 't geluid des donders gebruikt. III. 143. (504.) |
Rommelen. Frequentat. II. 471. (412.) |
Rommelen. zie O. |
Rondigheid. Niet wel bedient men zich somtijds van de letteren ig, om het woord te verlengen. I. 58. (22) |
Rondom. zie Verwandelen. |
Rood. Roode Rozen, Roode Rozezaal. Herhaling van woorden van eenerlei klank. I. 361. (160.) |
Rook, hoois. zie Tas. |
Roos. Roode Rozen. zie Rood. |
Ros. zie Ors. |
Ros voor Ors. III. 119. (512.) |
Rots. Holle Rotzen. I. 108.(41.) |
Roukeloos. zie Roekeloos. |
Rouw. (zee van) Beter Poel. zie Zee. |
Rouwliverei. zie Liverei. |
Rovery. zie Ry. |
Roversci delle Medaglie. zie Liverei. |
Rozezaal. (Roode) zie Rood. |
Ruchtbaar. zie Baar. |
Ruckeloos. zie Roekeloos. |
Rug, Refugium, Steun. I. 440. en ald. Aant. (197.) |
Rug, gebulte, blaugebulde. II. 57. (237.) |
Rug, groene van Nereus. I. 45. (16.) |
Rug. (ruige) Herhaling van woorden van eenerlei klank. I. 361. (160.) |
Ruggelkijn. I. 35. (12.) |
Ruid. zie Verwandelen. |
Ruidig, by verkorting Ruig. I. 87. Aant. |
Ruig. zie Verwandelen. |
Ruig, ruige Rug. zie Rug. |
Ruig voor Ruidig. I. 87. Aant. |
Rukeloos. zie Roekeloos. |
Rukkeloos. zie Roekeloos. |
Rundervacht. zie Vacht. |
Rust, het wegnemen derzelve, uit een vaars, doet somtijds geen hinder. III. 194. (523.) |
Rust in de Nederduitsche zesvoetige Vaarzen, of dezelve
|
| |
| |
noodig zy, en wat men voornamelijk in dezelve aantemerken hebbe; dezelve verkeerdelijk Snyding, Snede of Verpozing, genoemd enz. III. 414-422. (610-618.) 404. Aant. 407. Aant. 418-421. Aant. |
Rust. Hoe van Snede verschille en waarin besta. I. 397. (176.) 421. Aant. 422. Aant. of in onze verzen noodig zy. 402. (179.) 422. Aant. Flaauwe Lettergrepen nemen dezelve weg. I. 407. (181.) Alle verzen zonder haar slecht, ald. Waar dezelve te plaatsen en hare nuttigheid, indienze wel geplaatst wordt. 423. en volgg. Aant. |
Rust. Hoe een vers zonder Rust kan bestaan. I. 322. (141.) Verkeerdelijk Snede genoemd. 323. (141.) Hoe van Snede verschille, ald. (141.) Het zelfde als 't Fr. Repos. 324. (142.) Beschreven, ald. (142.) met Cesure of Snede verward. Ald. en volgg. (142.) By de Engelschen Paup genoemd. 326. (143.) Mansio by de Latynen, 't welk ook van Caesura of Sectio verschilt. 327. (143. 144.) en 328. (144.) Rust en Snede komen noit op dezelfde plaats. 328. (144.) Wat een vers zonder Rust zy, ald. (145.) |
|
|